felachtig. Zonder aanleiding of stimulans gaan bedrijven, indien er middelen beschikbaar komen, niet automatisch over op duurzame investeringen. Bovendien wordt in deze benadering gepleit voor extra economische groei om de liquiditeitsruimte te vergroten. 15 2.3 Economische groei Economen krijgen standaard onderwezen dat groei van een economie gelijk is aan de toename van welvaart. Hierbij kunnen echter enkele kanttekeningen worden geplaatst. Sinds het begin van de achttiende eeuw is sprake van een substantiële groei van het world GDP,18 waarbij met name de periode tussen 1950 en 1973 een ongekende stijging laat zien (Van den Berg, 2001). De groei tussen landen verschilde echter enorm. Afrikaanse landen kenden voornamelijk negatieve groei. Deze vorm van groei veroorzaakte ook grote ongelijkheid in en tussen landen. De economische verklaring die voor groei sinds 1950 wordt gegeven, is gebaseerd op het Solow-model. Bij het groeimodel wordt ervan uitgegaan dat technologische ontwikkeling de belangrijkste factor is19 die leidt tot een positieve groeivoet van het Bruto Binnenlands Product (BBP) (Blanchard, 2000). De Oostenrijkse econoom Schumpeter zag groei niet als trendmatige ontwikkeling, maar als een verschijnsel dat schoksgewijs optreedt. Nadat een innovatie succesvol is geïntroduceerd op de markt zal een proces optreden van creative destruction. Inherent aan het kapitalistische systeem zal dit proces van creative destruction na een succesvolle innovatie ertoe leiden dat oude sectoren door concurrentie verdwijnen (Schumpeter, 1942). De vraag daarbij is hoeveel ruimte er in een maatschappij wordt geboden voor vrije concurrentie. Ricardo, Malthus en Mill schreven in de negentiende eeuw al over de eindigheid van economische groei. Deze gedachten kwamen voort uit veranderende inzichten in de toen bestaande maatschappelijke opvattingen. Ricardo wees op de afnemende meeropbrengsten van land vanwege de niet-homogene kwaliteit. In de argumentatie van Malthus neemt de maximale hoeveelheid beschikbaar (vruchtbaar) land voor voedselproductie een centrale rol in, en de theorie van Mill gaat ervan uit dat rijkdom (wealth) op een zeker moment niet meer toeneemt en dat de economie op enig moment zou gaan belanden in een stationaire staat (verandering van het BBP is gelijk aan nul) (Collados & Duane, 1999). Sinds de jaren zeventig is opnieuw kritiek ontstaan op het groeidenken. Door de uitgave van het rapport van Meadows ‘The Limits to Growth: a global Challenge’ voor de Club van Rome in 1972, ontstond wereldwijd aandacht voor milieuproblemen. Diverse publicaties waarbij vraagtekens werden gezet bij economische groei zijn hierna verschenen van de hand van onder meer econoom Bob Goudzwaard.20 Medeoprichter van Aktie Strohalm, Willem Hoogendijk, is eveneens een van de mensen die al tientallen jaren aandacht schenken aan het groeidenken.21 In het in 1995 uitgebrachte ‘De natuur telt ook mee’ van Wouter van Dieren wordt de paradox van groei aan het licht gebracht.22 De huidige kritiek concentreert zich op de onvolledigheid van het BBP als meetinstrument voor welvaart en 18 Gross Domestic Product (GDP) is het Bruto Binnenlands Product (BNP). 19 Niet veronachtzamend dat arbeidsparticipatie, bevolkingsgroei en de investeringsquote vanzelfsprekend ook een rol spelen bij bepaling van economische groei. 20 Zie onder meer Biesboer (1993), ‘Greep op groei’, en het recentere ‘Van grenzen weten, aanzetten tot een nieuw denken over duurzaamheid’, Van der Wal en Goudzwaard (2006). 21 Zie onder meer ‘The economic Revolution, towards a sustainable Future by freeing the Economy from Money-making’ (1995), Utrecht: Het Spectrum. Wouter van Dieren, ‘De natuur telt ook mee, naar een duurzaam nationaal inkomen’ (1995). 22 Pagina 22

Pagina 24

Heeft u een rapport, pagedirect of internet boeken? Gebruik Online Touch: onderwijscatalogus digitaal bladerbaar op uw website plaatsen.

393 Lees publicatie 100Home


You need flash player to view this online publication