den tot honderdvijftig jaar oud. Columbus en Vespucci meenden deze kenmerken waar te nemen in het Amerika dat ze eind vijftiende eeuw ontdekten. De wildernis van Columbus lijkt zo tegelijk een plaats te zijn waar monsters huizen als een plaats waar een verloren paradijs kon worden gevonden. Dat de Bijbel maar een beperkt richtsnoer was voor de omgang met de natuur bewijst het feit dat er ten tijde van de grote ontdekkingsreizen heftige debatten plaatsvinden over de vraag of Indianen mensen zijn. Een bijzondere vorm van ambiguïteit is te zien bij Columbus, die Indianen wel als mensen zag maar de doop van Indianen verbood omdat je christenen niet als slaven mocht verhandelen. Niet veel later verbood Philips de Schone het weliswaar om Indianen tot slaven te maken, maar ontstond weer een nieuwe ambiguïteit in de verhouding tot de schepping: de indiaanse volkeren in Midden- en Zuid-Amerika werden nu tegelijkertijd gekerstend en uitgeroeid. Tot in de twintigste eeuw bleef die gespletenheid bestaan: Lévi-Strauss spreekt in Het trieste der tropen over missionarissen die Indianen wel willen bekeren, maar ook voordelen zien in de vernietiging van Indianen. Spinoza kwam in zijn Ethica tot een radicaal nieuwe visie op de natuur: God en natuur zijn gelijk. Hij maakte onderscheid tussen natura naturans, de scheppende natuur, en natura naturata, de geschapen natuur. Spinoza stapte daarmee volgens velen uit de joodse en christelijke tradities, maar zijn ideeën lijken bij christelijke denkers in de achttiende en negentiende eeuw wel door te klinken. Christelijke partijen zeggen weliswaar vaak dat het ‘bijbelse rentmeesterschap’ hun leidraad is voor het omgaan met ‘de schepping’, maar Boersema (2008) − zelf een gelovig christen − laat zien dat rentmeesterschap in deze zin helemaal geen bijbels gege114 ven is. Het concept ‘rentmeester’ komt in het Oude Testament helemaal niet voor. In het Nieuwe Testament speelt het slechts een rol in de context van de huishouding: de rentmeester beheert het geld. In het jaar dat Spinoza overlijdt en zijn Ethica wordt gepubliceerd, wordt het begrip ‘rentmeesterschap’ door de Schotse dominee Matthew Hale gemunt in een betekenis die het nu nog steeds heeft. Boersema citeert: “The end of man’s creation was, that he should be the viceroy of the great God of heaven and earth in this inferior world; his steward, villicus (beheerder van een boerderij, BvdK), bailiff or farmer of his goodly farm of the lower world”. De mens was hiertoe, zo schrijft Hale ter toelichting: “invested with power, authority, right , dominion, trust and care, to correct and abridge the excesses and cruelties of the fiercer animals, to give protection and defence to the mansuete (tamme, BvdK) and useful, to preserve the species of divers vegetables (growing things), to improve them and others, to correct the redundance of unprofitable vegetables, to preserve the face of the earth in beauty, usefulness and fruitfulness”. Deze opvatting van rentmeesterschap (maak van de aarde een tuin, ‘wrede dieren en onnutte gewassen’ horen daar niet bij, corrigeer de natuur) stemt overeen met de betekenis die christelijke partijen hem tegenwoordig geven. Het bijbelse begrip ‘rentmeesterschap’ heeft hier weinig mee van doen. Duidelijk is dat de voorkeur van christelijke partijen voor agrarisch natuurbeheer goed past bij het vooruitgangsideaal van deze zeventiende-eeuwse dominee. Natuur de ruimte geven, een terughoudende rol van de mens-beheerder past niet in dit beeld. De voorstanders van agrarisch natuurbeheer zijn dan ook vaak niet zozeer ecologisch als 115 Pagina 58
Pagina 60Scoor meer met een online winkel in uw brochures. Velen gingen u voor en publiceerden uitgaven online.
546 Lees publicatie 216Home