evenals het groene kruid”.1 De nadruk ligt vooral op consumeren, niet op beheren. Voor de morele omgang met gedomesticeerde dieren worden wel regels gegeven, maar niet voor de omgang met de wilde dieren en de wildernis. In de westerse wereld lijken religieuze overtuigingen over de omgang met natuur niet erg specifiek. In de laatste twee millennia hebben christelijke kerken nooit veel zorg voor de schepping getoond. Als je ervan uitgaat dat religieuze overtuigingen onderdeel zijn van maatschappelijke overtuigingen in het algemeen, is dat niet vreemd. In de laatste eeuw lijken ook christenen zich soms zorgen te maken over de achteruitgang van natuur en biodiversiteit. Ze spreken dan bijvoorbeeld over “de heelheid van de schepping”. De Bijbel zelf blijkt veel ruimte voor interpretatie te geven. Al in de eerste paar bladzijden geeft God heel verschillende signalen af. De wereld is amper geschapen, of God roeit zijn schepping uit, op de dieren in de ark van Noach na. Noach krijgt een weinig zachtzinnige boodschap mee: “De dieren die in het wild leven, de vogels van de hemel, de dieren die op de aarde rondkruipen en de vissen van de zee zullen ontzag en angst voor jullie voelen – ze zijn in jullie macht. Alles wat leeft en beweegt zal jullie tot voedsel dienen.” (Genesis 9.1-52 ). De verantwoordelijkheid van christenen voor natuur is op zijn best ambivalent te noemen. Christenen kunnen een hartstochtelijk pleidooi houden voor het behoud van de schepping, maar de meer fundamentalistische stromingen lijken ook volslagen onverschillig te staan tegenover de natuur. Zou die er niet toe doen in het licht van de eeuwigheid? Sluimert het idee nog dat de duivel huist in de wildernis? Moet het in cultuur brengen van de wildernis een gebed zijn zonder einde? 1 Aldus geciteerd door Boersema, ongedateerd. 2 In de nieuwe bijbelvertaling van 2004, Nederlands Bijbelgenootschap. 112 De Bijbel is de neerslag van verhalen die eeuwenlang werden verteld. Op het punt van de natuur zijn ze heel verschillend. Afhankelijk van je focus of voorkeur voor bepaalde passages kun je tot verschillende visies komen op de bijbelse betekenis van natuur. Bij de vertaling en interpretatie van teksten in latere eeuwen bleek de speelruimte zo mogelijk nog groter. Dat blijkt uit de rigoureus verschillende morele opvattingen die er in de loop der eeuwen op werden gebaseerd. Vanaf het prille begin zit er in de christelijke wereld een belangrijke ambiguïteit in de opvattingen over natuur. Enerzijds wordt Gods schepping lyrisch bezongen in het Hooglied en worden de vogels door Jezus ten voorbeeld gesteld voor de mens. Tegelijk echter was de wildernis het rijk van de duivel. In de Middeleeuwen worden arcadische beelden van tuinen wel bezongen, maar de natuur in de zin van wildernis wordt over het algemeen gezien als bedreigend en duister. Een ander soort ambiguïteit speelt in de Renaissance. Aan de ene kant is er het verhaal van Petrarca die de Mont Ventoux beklom om van het uitzicht te genieten en zich daarna diep schaamde voor zijn hoogmoed.3 Dit wordt door velen gezien als een voorbeeld van het begin van de Renaissance: de mens gaat de wereld onderzoeken. Aan de andere kant begonnen niet veel later de grote ontdekkingsreizen die blijkbaar niet als hoogmoedig werden gezien. Bij de ontdekkingsreizigers spelen echter weer andere ambiguïteiten in de beelden van de natuur. Volgens Lemaire (1986) was in de loop van de vijftiende eeuw een versmelting tot stand gekomen van de christelijke paradijsmythe met de Grieks-Romeinse mythe van de Gouden Tijd. In de verhalen over de Gouden Tijd leefden mensen eenvoudig, (seksueel) vrij, zonder heersers en oorlogen, en wer3 Aangehaald door bijvoorbeeld Lemaire (1970) in Filosofie van het Landschap. 113 Pagina 57

Pagina 59

Interactieve digi-nieuwsbrief, deze magazine of lesmateriaal is levensecht online geplaatst met Online Touch en bied het digitaal uitgeven van online reclamefolders.

546 Lees publicatie 216Home


You need flash player to view this online publication