tatie hebben: God wil iets omdat het goed is. Dat sluit beter aan op het inzicht dat de Tien Geboden een universele pretentie lijken te hebben. Als mens kun je hierop op twee manieren reageren. Prudentieel: het is verstandig te handelen conform de wens van God omdat hij anders wraak zou kunnen nemen. Of moreel: wij zijn verplicht goed te handelen conform de wens van onze schepper, die ons een geweten heeft ingeplant. Er zijn veel verklaringen voor het ontstaan van de godsgeboden. Een antropologische verklaring is dat in kleine groepen, de jagerverzamelaars elkaar in de gaten konden houden en asociaal gedrag konden corrigeren. In grotere groepen waren expliciete normen en externe normen nodig. Als individuen zich opwerpen als spreekbuis van God zijn daar ook medische verklaringen voor gegeven. Een aanval van temporaalkwab-epilepsie kan de overtuiging veroorzaken dat men een openbaring heeft. Volgens Nietzsche was dat bijvoorbeeld bij Paulus het geval. Samenvattend zijn we van een mythische fase in korte tijd overgegaan naar de godsgebodsfase. Vanaf de Verlichting is naar universele seculiere principes gezocht. Kant bijvoorbeeld zocht naar een morele wet die kon gelden voor alle redelijke wezens. Volgens hem is de ware ethiek autonoom − deze komt niet voort uit een autoriteit, God, driftleven of samenleving, maar uit eigen vrije wilsbeschikking. Uit respect voor de morele wet, leggen wij onszelf een morele wet op. Een handeling is volgens Kant niet moreel als deze uit een neiging voortkomt maar uit plichtsgevoel. Het lijkt alsof hij spartelt tussen hemel en aarde door afstand te nemen van God maar tegelijk ook geen aardse basis te kiezen. De ideeën van Darwin zijn vanaf het begin van de twintigste eeuw een dominante factor in het debat. Een grote impuls aan het debat over evolutionaire ethiek is gegeven door het werk van Frans 40 de Waal, wiens inzichten geschraagd worden door recente resultaten uit de speltheorie. De evolutionaire ethiek stelt dat onze morele kaders in de loop van de evolutie zijn ontstaan. Weinig kwesties zijn langer onderwerp van discussie geweest dan de vraag of de mens tot het goede of tot het kwade geneigd is. Mat Ridley zet het in De oorsprong van de moraal (1996) prachtig op een rij. Vanaf de sofisten hebben mensen als Augustinus, Machiavelli, Hobbes, Malthus en Huxley beweerd dat de mens tot het slechte is geneigd. Vanaf Plato hebben denkers als Pelagius, Rousseau en Godwin beweerd dat de mens tot het goede geneigd is. Dat debat gaat tot op heden door. Ridley stelt terecht dat onze samenleving niet is uitgevonden, maar een product is van neigingen die we in de loop van de evolutie hebben ontwikkeld. Hij is het oneens met sociale wetenschappers die stellen dat de menselijke natuur een afdruk is van achtergrond en ervaring van een individu. Onze culturen zijn gekanaliseerde uitingen van onze instincten, en dat is ook de reden waarom − ondanks verschillen in taal en gebruiken − andere culturen onmiddellijk begrijpelijk zijn op het niveau van motieven, emoties en sociale gewoonten. Bij een soort als de mens zijn instincten predisposities om te leren. Samenlevingen zijn daarom net zozeer een product van onze genen als onze lichamen dat zijn. Edward O. Wilson spreekt in dit opzicht van gencultuur co- evolutie: onze genen en onze culturen ontwikkelen zich in interactie met elkaar. Of mensen altruïstisch kunnen zijn, is een complexe filosofische vraag. Als je iets doet voor een ander, wil je dat blijkbaar graag doen en is het motief voor hetzelfde geld egoïstisch te noemen. De eenvoudige oplossing uit dit filosofisch dilemma is om het bij de beoordeling van een altruïstische daad niet te hebben over het motief maar over de handeling. 41 Pagina 21
Pagina 23Interactieve e-krant, deze publicatie of reclamefolder is levensecht online geplaatst met Online Touch en bied het digitaal bladerbaar maken van online tijdschriften.
546 Lees publicatie 216Home