kon ontstaan. De EHS was misschien een van de laatste ruimtelijke projecten met sterke utopische kenmerken.1 Het had de voordelen van utopische projecten: eenduidigheid, een hoge ambitie en grote samenhang. Maar ook de nadelen: te star, te eenzijdig, en te veel naar binnen gericht. Het concept van de EHS was misschien wel het laatste grand design, het laatste utopisch verhaal dat we als samenleving opbrachten. In zijn essay over de staat van de ruimtelijke ordening in 2006 beschreef Van Assche ruimtelijke ordening als een systeem waarin politiek, wetenschap en belangenorganisaties verkleefd waren geraakt en er een decalage met de samenleving was opgetreden. De ruimtelijke ordening was naar binnen gericht, weinig creatief, niet goed verbonden met maatschappelijke trends en kende een eenzijdige esthetiek. Een aantal van de kenmerken van de ruimtelijke ordening die Van Assche beschrijft, zijn ook te herkennen op het terrein van natuurbeheer en aanpalende terreinen van overheidsbemoeienis met het publieke domein. Het is dus niet verwonderlijk dat de schijnbaar plotselinge, heftige en veelkoppige weerstand tegen het natuurbeleid die in Hoofdstuk 13 van Deel 2 werd beschreven, zich ook op andere terreinen van overheidsbemoeienis manifesteerde. Als Van Assche gelijk heeft, is de heftigheid van de weerstand ook logisch: zachte signalen werken immers niet. Heer Bommel toert rustig verder in zijn oude schicht en stopt pas als er een spijkermat wordt uitgerold. Het feit dat Kamerleden zich geïrriteerd en respectloos uitlieten over natuurbeleid en natuurbeheerders, is op het eerste gezicht vreemd in het licht van het feit dat het om beleid gaat dat al decen1 Zoals beschreven in Hoofdstuk 10 van Deel 2. 280 nia op een behoorlijke Kamermeerderheid kon rekenen. Natuurbeheerders voerden gewoon overheidsbeleid uit. Bij nader inzien zit hier juist de verklaring voor het gedrag van de Kamerleden. De irritatie in de Kamer richt zich zelden op het bedrijfsleven of het middenveld, maar op de overheid mag je als Kamerlid natuurlijk wel commentaar hebben. Blijkbaar zagen ze natuurbescherming en -beheer niet als activiteit van het middenveld, maar als onderdeel van overheidsbeleid. Omdat het natuurbeheer zo verkleefd is geraakt met de overheid, zijn de doelen ook extreem expliciet gemaakt en onderhevig geworden aan uitgebreide stelsels van planning and control. Van het overheidsgeld dat naar de realisatie van natuurtypen ging, verdween dan ook een steeds groter deel in het bureaucratisch systeem. Al te grote bemoeienis van de politiek met professionele organisaties (leren we bijvoorbeeld uit het onderwijs, de gezondheidszorg en van militaire operaties) remt de effectiviteit, creativiteit, het ondernemerschap en de eigen verantwoordelijkheid, en leidt tot zoveel regels dat het systeem verstart. Zo zijn er inmiddels goede redenen om natuurbeheer en -bescherming op afstand van de overheid te zetten. In de eerste plaats wordt natuurbeheer met zijn lange adem daarmee minder kwetsbaar voor de wijsheid van Kamerleden; de Kamer zou deze parel op een bepaald moment ook zomaar in de uitverkoop kunnen doen. Als we onze nutsbedrijven aan de markt verkopen, waarom zouden we Staatsbosbeheer dan niet in plakjes verkopen aan projectontwikkelaars? Een eik wordt makkelijk honderdvijftig jaar oud. Het probleem is dat hij in die tijd misschien wel vijftig generaties wethouders en Kamerleden ziet langskomen. Daar hoeft er maar één bij te zijn met een bijl. Een organisatie die al honderd jaar goed werk doet, een project waar we al 281 Pagina 141
Pagina 143Scoor meer met een e-commerce shop in uw spaarprogramma. Velen gingen u voor en publiceerden artikelen online.
546 Lees publicatie 216Home