1.1 Natuurbeleid in Nederland Met het Natuurbeleidsplan in 1990 werd er serieus werk gemaakt van natuurontwikkeling. Dit in contrast met natuurbehoud en natuurbescherming. Niet de natuur zelf was maakbaar, maar wel konden de omstandigheden zodanig worden gemaakt dat de natuur zich in een redelijk voorspelbare richting zou ontwikkelen. En daarmee deden in het verlengde van het Natuurbeleidsplan in de jaren ’90 de ‘natuurdoeltypen’ hun intrede, de natuurlijke flora en fauna die op termijn en na herinrichting bij de specifieke a-biotische factoren van het gebied horen. Met hectares, de taakstellende uitbreiding van de bestaande natuurterreinen, en de natuurdoeltypen, gespecificeerd naar voorkomende soorten, had men bovendien afrekenbare grootheden in handen. De voortgang van de natuurontwikkeling kon hiermee worden bijgehouden en bestuurders en beheerders konden op basis hiervan worden afgerekend. De praktijk bleek echter weerbarstiger. Factoren die buiten het bereik van het natuurbeleid vallen, en soms zelfs buiten elk overheidsbeleid, autonome maatschappelijke en fysieke ontwikkelingen, gooiden roet in het eten. Belangrijker was misschien nog wel dat de natuur spontane, onbedoelde verrassingen in petto had, zowel in positieve zin, bijv. een veel sneller herstelvermogen, als in negatieve zin. Gevolg was wel dat het Natuurplanbureau en zijn opvolgers het Milieu- en Natuurplanbureau en het Planbureau voor de Leefomgeving keer op keer in zijn balansen moest constateren dat de gestelde doelen - de gerealiseerde hectares en de natuurkwaliteit gedefinieerd naar natuurdoeltypen - buiten bereik bleven, of op z’n minst vertraging opliepen. Eerlijkheidshalve moet wel worden opgemerkt dat het Natuurbeleidsplan uit 1990 een dubbele doelstelling had. Naast bescherming van inheemse soorten was ook herstel van natuurlijke processen als doel geformuleerd. Terugkijkend is dit beleid gericht op herstel van processen, hoewel in de publiciteit veel minder prominent aanwezig, succesvoller gebleken dan de bescherming van inheemse soorten. ‘Ruimte voor de Rivier’, het opnieuw laten meanderen van beken, het vernatten van voormalige landbouwgronden en ‘zachte’ kustverdediging zijn voorbeelden. Niet toevallig zijn dit allemaal maatregelen in de sfeer van het waterbeheer. De overstromingsdreiging in de jaren negentig bij de grote rivieren en de dreigende klimaatverandering maakten gelden vrij en de vaak kosteneffectieve oplossingen via het ‘werken-met-natuur’ profiteerden daarvan. Succes bij de doelstelling natuurlijke processen zo veel mogelijk te herstellen werd mede mogelijk gemaakt door de soms spectaculaire verbetering van de milieucondities van lucht, water en bodem. Waterverontreiniging, smog en atmosferische zure depositie zijn sterk teruggedrongen. Ook bij bodemsanering zijn grote stappen gezet. Vermesting is weliswaar flink verminderd maar bij lange na niet tot de niveaus uit de periode vóór de introductie van kunstmest, zeg 1850. De vraag is hier echter of je, tegen hoge kosten, zo ver met de verschraling wilt gaan om het bijbehorende agrarische cultuurlandschap van die tijd terug te krijgen. Bij de ‘ver’-thema’s versnippering en verdroging zijn de vorderingen minder spectaculair maar wel degelijk waarneembaar. 7 Pagina 14
Pagina 16Voor uitgaves, online maandbladen en cursussen zie het Online Touch content management system systeem. Met de mogelijkheid voor een web winkel in uw tijdschriften.
538 Lees publicatie 209Home