24 ––––– De Maatschappij van Nijverheid doet een dringende oproep aan de overheid in 1892. De grote export van mijnhout leidt tot grote kaalgeslagen terreinen. Twijfels groeien over het particulier bosbezit − eerst bij ondernemers en later bij het landsbestuur dat zich sinds de Franse bezetting terugtrok uit bosbezit en -beheer. Nederland loopt achter op Duitsland, Frankrijk en Engeland, waar geldt: wie eiken heeft, kan marine bouwen. Die landen kenden daarom al langer beschermende boswetgeving. ––––– Pas eind 19e eeuw ontstaat waardering voor andere dan productiewaarden van de natuur door het werk van mensen als Frederik van Eeden, Jac. P. Thijsse en Eli Heimans. Eenzelfde trend zien we al eerder in de Verenigde Staten, zoals blijkt uit de oprichting van het eerste nationale park, Yellowstone, in 1872. ––––– In 1900 telt Nederland nog zesduizend buitenplaatsen, particuliere landgoederen zonder boeren, veelal met mooie tuinen of parken. Dat aantal daalt snel tot er in 2012 nog vijfhonderd over zijn, waarvan driehonderd particulier. Omdat het hier gaat om tuinen en parken wordt deze groep niet gerekend tot de particuliere natuurbezitters. ––––– In de jaren 1954 en 1955 neemt strooiselroof grote vormen aan. De export stijgt naar 100 tot 500 ton per week, vooral voor Belgische kwekers. ––––– Vanaf 1966 betaalt het rijk een vaste subsidie − 50 gulden − per hectare bos, na een pleidooi van J.W. Hudig, voorzitter Nederlandse Vereniging van Boseigenaren op de algemene ledenvergadering van 1963. Het bedrag per hectare wordt kleiner naarmate het bosbezit groter is. Om in aanmerking te komen voor subsidie moet de eigenaar het bos openstellen voor publiek en het bos in stand houden. ––––– In 1970 pleit de Koninklijke Nederlandse Bosbouw Vereniging voor uitbreiding met 470.000 hectare, zodat 25% van de cultuurgrond bos wordt. Daarmee zou de Nederlandse zelfvoorzieningsgraad van hout stijgen van 8% naar 40%, het toenmalige peil van de Europese Gemeenschap. Het Bosschap komt, met steun van de Nederlandse Vereniging van Papierfabrikanten, vier jaar later met een bescheidener doel, namelijk 270.000 hectare erbij. Het rijk reageert in 1977 en besluit tot 50.000 hectare erbij tot 1990, waarvan 20.000 hectare door particulieren zonder kosten voor de overheid. Dat doel is in 2010 bereikt, maar zonder veel inbreng van particulieren. ––––– In 1970 start rijkssteun voor (her)bebossing. Die subsidie versterkt de trend tot mozaïekbosbouw met kwetsbare eenvormige bossen en monoculturen. Dat blijkt tijdens de grote stormen in 1972, 1973 en 1976, waarna zesduizend hectare herplant moet worden. Nieuw is dat het Nederlandse bos in staat blijkt tot spontane bosvorming met Douglas, lariks en grove den. Deze ervaring draagt bij aan de omslag van productiegeoriënteerde, rationele beginselen naar het beheer van ecosystemen met natuurbescherming en landschapsbeleving als extra functies naast houtproductie. HOOFDSTUK 2 GESCHIEDENIS VAN PARTICULIER NATUURBEZIT Vanuit de 21e eeuw terugkijkend, zien we in de 19e eeuw veel mooie landschappen. Toch neemt in die eeuw de onrust toe. Industriëlen maken zich eind 19e eeuw zorgen over de vele kaalslag en roepen om een actieve rol van de overheid. Dat leidt tot oprichting van de Heidemaatschappij in 1888 en van Staatsbosbeheer in 1899. Die stappen markeren het einde van het eeuwenlang vanzelfsprekende particuliere natuurbezit. Vanaf het begin van de 20e eeuw groeit het natuurbezit van overheden en natuurbeschermingsorganisaties zoals Natuurmonumenten en provinciale Landschappen. Dit gaat ten koste van het particulier natuurbezit − eerst langzaam, in de jaren zestig en zeventig sneller, om eind van de 20e eeuw te stabiliseren. De actievere rol van de overheid blijkt in het begin van de 20e eeuw uit diverse wetten en regelingen. In 1907 biedt het rijk renteloze leningen en technische hulp aan gemeenten met woeste grond voor bebossing, vooral effectief in Noord-Brabant. Met deze Renteloosvoorschotregeling gaan de zuidelijke gemeenten aan de slag; veel later dus dan de particulieren boven de rivieren. In 1908 breidt het rijk de hulp uit naar verenigingen als Natuurmonumenten, opgericht in 1905. In 1917 volgt de Noodboswet met voor het eerst de bescherming van natuurschoon als een van de doelen. In 1922 legt de Boswet nog meer nadruk op natuurbescherming. Maar particulier bosbezit valt niet onder deze Boswet. Vanaf 1926 worden bosinkomsten vrijgesteld van inkomstenbelasting. Diverse zeer lucratieve omvormingen van landgoederen tot villawijken brengen de overheid tot het opstellen van de Natuurschoonwet 1928. Die wet probeert het particulier landgoedbezit in stand te houden met fiscale voordelen zoals vrijstelling van successierecht, inkomsten- en vermogensbelasting. De NSW 1928 is in de loop van de tijd uitgebreid met andere fiscale ontheffingen, zoals voor de overdrachtsbelasting. De Bodemproductiewet van 1939 maakt het vellen en rooien van bos vergunningplichtig, wat veelal de plicht tot herplant inhoudt. Ontginning van woeste grond rond 1900. Bron: Koninklijke Nederlandse Heidemaatschappij. Eeuwenlang is houtproductie winstgevend. Dat is goed te zien op landgoederen. Zo is van Sonsbeek in Arnhem bekend dat de houtverkoop vaak grote winst oplevert ten opzichte van de aankoop van de grond. Vanaf de latere Middeleeuwen tot circa 1960 stijgt de houtprijs gemiddeld sneller dan de inflatie. Door beheersing van de productiekosten is winst dus mogelijk. In de jaren zestig van de 20e eeuw volgt een trendbreuk. Er komt een eind aan de lucratieve houtproductie. Belangrijkste oorzaak is de loongolf waardoor arbeidsintensieve productie erg duur wordt. Er ontstaat voor het eerst een tekort aan bosarbeiders. Door de mijnsluitingen valt een grote afzetmarkt weg. Het hout van de grove den kan alleen nog toegepast worden in papier, spaan- en vezelplaat, waar de prijzen aanzienlijk lager liggen dan bij mijnhout. Pagina 27

Pagina 29

Scoor meer met een webwinkel in uw nieuwsbrieven. Velen gingen u voor en publiceerden rapporten online.

527 Lees publicatie 202Home


You need flash player to view this online publication