22 ––––– Voor de leerlooierijen oogsten boeren eikenschors uit het bos om er ‘eek’ uit te halen. Het bijproduct heet talhout, geschild hout, meestal verkocht per honderd stuks, voor het aanmaken van vuur. ––––– De belangrijkste bronnen van inkomsten in de Middeleeuwen zijn wol, melk, vlees, bezems, bouwmaterialen, imkerij, jacht, bouwgrond, visserij, ontginning voor landbouw en brandstof uit onder andere turf. HOOFDSTUK 2 GESCHIEDENIS VAN PARTICULIER NATUURBEZIT Omdat de bevolking in de tweede helft van de Middeleeuwen groeit en de woeste grond schaarser wordt, ontstaat er behoefte aan regels voor het gebruik. Boven de rivieren leidt dat tot gemeenschappelijk bezit van woeste grond in zogenoemde marken en malen. Ten zuiden van de rivieren leidt dat tot gemeenschappelijk beheer in gemeynten. Het bezit blijft daar vaker in handen van de adel en de kerk. In het noorden is vaker beheer én zeggenschap in handen van de bezitters van de grote hoeven. De grotere groep van arbeiders en kleine boeren (keuters) heeft niets in te brengen. Sterker nog: de oprichting van marken en gemeynten heeft juist tot doel de aanwas van armen en grondbehoeftige ambachtslieden buiten de woeste gronden en bossen te houden. De marken creëren landschapselementen vanwege hun nut, zoals houtwallen om wild van de akkers te houden en om te voorkomen dat de schapen naar de stal een andere weg nemen. Daarnaast heeft elke marke geriefhoutbosjes voor reparatiewerk en brandstof voor verwarming en de broodovens. Kortom, het voorouderlijk gebruik van natuur leidt tot wat wij nu een mooi landschap noemen. Tijdens de Middeleeuwen beginnen vooral kloosterlingen met het ontginnen van moerassen met kleine dijken, spuisluizen en afwateringssloten. Ook op zandgronden in Oost-Nederland slaan monniken aan het ontginnen. Turfwinning leidt in Holland tot grote meren. In het binnenland ontstaan zandverstuivingen door grootschalige ontbossing, wat grote landbouwgebieden bedreigt. Door overbejaging verdwijnen grote wilde dieren zoals eland en beer. Oernatuur raakt schaars, het door mensen gemaakte cultuurlandschap rukt op. ––––– Eind Middeleeuwen ontvluchten rijke burgers ’s zomers de steden en bouwen de eerste buitenplaatsen, zoals langs de Vecht, de Stichtse Lustwarande en de binnenduinrand van Wassenaar tot Bloemendaal. Zodra het lukt om met sluizen overtollig water te lozen en te voorkomen dat het nog binnenkomt, kunnen grotere gebieden geschikt gemaakt worden voor landbouw. Voorbeeld: monniken bouwden rond 1250 spuisluis bij Aduarderzijl (Gr.). ––––– In de 16e tot eind 18e eeuw groeit het economisch gebruik van de natuur. Mensen halen inkomsten en vermogen uit imkerij en imkerpacht (honing en was voor kaarsen), jacht (voor vlees, huiden en trofeeën), hout en plaggen (voor bouw en brandstof/houtskool voor verwarming, bakkerijen, smidsen), hout voor huishoudelijke en ambachtelijke voorwerpen, oogst van noten, bosvruchten, paddenstoelen, kruiden voor voedsel en geneesmiddelen, bosstrooisel, heideplaggen en schapenmest voor het vruchtbaar maken van akkers, wol, bezems van hout en heide, turf als brandstof, visserij, ontginning voor landbouw, bosbouw en bouwgrond, looistoffen uit boomschors (eek) met als bijproduct talhout, veevoer zoals eikels en beukennootjes, bosweide door runderen, schapen, varkens en paarden. De eerste landgoederen ontstaan aan het eind van de Middeleeuwen, zoals slot Zeist. Rendement halen de eigenaren uit pacht van boeren, houtopbrengst (vooral eikenhakhout) en jacht. Andere doelen: mooi wonen en status (wie heeft de hoogste fontein, al is het maar voor vijf seconden). Na de Middeleeuwen, van de 16e tot eind 18e eeuw, gelden houtproductie, jacht en sprokkelen als belangrijkste functies van bos. Vaak laten boeren hun schapen en runderen illegaal grazen in bossen, waardoor meer open bossen ontstaan, de zogenoemde bosweides. In de woeste gronden gaat het plaggensteken door, voor bemesting van akkers en voor het bouwen van primitieve huizen. Gevolg van het intensieve gebruik is dat het areaal woeste grond toeneemt en het bosareaal afneemt. Door het intensieve gebruik bereikt het bosareaal rond 1800 een historisch dieptepunt met naar schatting niet meer dan 100.000 hectare. Dat is 3% van Nederland. In die tijd bloeit de landbouw. De economie van de woeste grond is op haar hoogtepunt. Het onontgonnen gebied van de woeste gronden als heide, zandverstuivingen en hoog- en laagveen strekt zich uit over naar schatting 1 miljoen hectare, ongeveer een derde van Pagina 25
Pagina 27Interactieve e-folder, deze catalogus of presentatie is levensecht online geplaatst met Online Touch en bied het digitaal bladerbaar maken van online studiegidsen.
527 Lees publicatie 202Home