21 In vogelvlucht Vanaf het begin van hun bestaan gebruiken mensen de natuur. De exploitatie is duurzaam. Als de bron opraakt, daalt het gebruik ter plekke, zodat herstel kan volgen. Nederland raakt enkele eeuwen na de laatste ijstijd, rond 9000 voor Christus, begroeid met bos. De schattingen voor het bosareaal lopen uiteen van 1 tot 3 miljoen hectare, dus zou een kwart tot driekwart van het toenmalige Nederland bedekt zijn met bos. Door het landschap trekken groepjes jagers-verzamelaars met honden als huisdier. Hun prooien bestaan uit rendieren, paarden, poolvossen en sneeuwhazen. In later eeuwen verschuift de jacht naar wilde zwijnen, edelherten, otters, bevers, oerrunderen en elanden. Ook plukken onze voorouders hazelnoten, bramen en waternoten. Lokaal beginnen ze dennen en berken af te branden om houtteer te maken, waarmee ze bijvoorbeeld vuurstenen pijlpunten op houten staken vastzetten. ––––– Vanaf 2750 voor Christus daalt het bosareaal als gevolg van boeren die bossen branden om ruimte te krijgen voor akkers, hout kappen voor huizen, stallen en knuppelpaden door drassige gebieden. De bosafname komt in een versnelling na de komst van de Romeinen kort voor het begin van de jaartelling. Veel hout is nodig voor de bouw van forten langs de Limes (grens) en voor de eerste steden Forum Hadriani (Voorburg) en Noviomagus (Nijmegen). Illustratie uit ‘Ons voorgeslacht, in zijn dagelyksch leven geschilderd.’ van W.J. Hofdijk, 1873. Rond 5000 voor Christus vestigen zich de eerste boeren. Akkerbouw en veeteelt ontstaan op de drogere zandgronden, wat ten koste gaat van het bosareaal. Inkomsten en vermogen halen de bewoners uit plaggen voor de bouw van huizen, als brandstof voor verwarming, bakkerijen en smidsen. Ze gebruiken hout voor huishoudelijke en ambachtelijke voorwerpen, bouw en brandstof. Ze halen noten, vruchten en ander voedsel uit het bos voor zichzelf en het vee, evenals geneesmiddelen. Van hout en heide maken ze bezems. Schapen leveren vlees en wol. Uit moerassen halen ze turf als brandstof. Bladeren, bosstrooisel en ondergroei gebruiken ze om akkers te bemesten. Ze verbranden bossen voor landbouw en om in de open ruimte te wonen. Met water in de buurt ontwikkelt zich visserij. ––––– Na 400 herstelt het bos zich als gevolg van ontvolking. Dit duurt tot 800, Karel de Grote en zijn Frankische rijk. In zijn wetgeving staat: wie een bijl kan hanteren, moet hem gebruiken. De ontbossing wordt versterkt door de opkomst van steden en scheepsbouw. Vanaf Karel de Grote begint een dalende trend tot 1800. –––––– Landbouwpacht ontwikkelt zich rond 700. Dan is er al sprake van groot − zij het verspreid − particulier grondbezit. Na introductie van de honingbij door de Romeinen volgt de imkerij, die honing levert en was voor kaarsen. Boeren trekken met hun runderen, schapen en paarden de bossen in, waardoor bosweides ontstaan. Vanaf de Middeleeuwen ontstaat in heel West-Europa op de zandgronden de essencultuur. Deze landbouwvorm leidt tot vruchtbare akkers en verschraling van een groot gebied rondom, vooral heides. Eeuwenlang laten boeren schapen grazen op de woeste grond. Schapenmest in de stallen wordt vermengd met heideplaggen. Boeren bemesten daarmee hun akkers, meestal op hoger gelegen, lemige gronden, die door die bemesting gemiddeld een millimeter per jaar hoger worden. Voor de bemesting van een akker van 1 hectare is 10 tot 20 hectare hei nodig. Pagina 24

Pagina 26

Heeft u een artikel, onlinekat of ecatalogi? Gebruik Online Touch: PDF converteren naar een digitale publicatie.

527 Lees publicatie 202Home


You need flash player to view this online publication