hadden op het gebruik van het bos en gemeenschappelijke gronden, werden ‘geërfden’ genoemd. Tijdens de holtsprake3 diende een geërfde eerst als maalman tot de vergadering te worden toegelaten, voordat hij mee mocht beslissen binnen de vergadering. De maalmannen bepaalden gezamenlijk op een vergadering, die vaak ‘marke’ of ‘holtsprake’ werd genoemd, wat er in het bos moest gebeuren. De besluiten werden in de meeste gevallen bij meerderheid van stemmen genomen. Alle zaken die tijdens de holtsprake werden afgehandeld en de regels waartoe werd besloten, werden in marke- of maleboeken vastgelegd. Tijdens de holtsprake werd ook bepaald welke bomen gekapt zouden worden en hoe deze onder de malen werden verdeeld (houtdeling). De houtdeling verliep veelal via loting, zodat de verdeling van de houtvolumes zo eerlijk mogelijk verliep. Desondanks kwamen er regelmatig geschillen over de uiteindelijke deling voor. Die liepen nog wel eens uit op het trekken van messen, met alle gevolgen van dien. Het stemrecht, en dus ook het bosgebruik, behoorde niet direct toe aan personen, maar was meestal gebonden aan de aanwezige hoeven en het bijbehorend bouwland. De eigenaar van de hoeve had een stem in de holtsprake. Indien een hoeve werd verpacht, dan ging het stemrecht niet over op de pachter, maar bleef het bij de eigenaar. Daardoor kon het gebeuren dat mensen van buiten de eigen gemeenschap stemrecht bezaten. De holtsprake werd voorgezeten door twee holtrichters die door de geërfden uit hun midden werden gekozen. De holtrichters werden soms door anderen geassisteerd. Verder werden er boswaarders, gecommitteerden en gedeputeerden aangesteld. 2.3.1 De holtrichter De holtrichter stond aan de top van de hiërarchie van de malegenootschappen. Hij werd voor een bepaalde termijn door de malen gekozen, maar soms was het holtrichterschap ook erfelijk en/of was het gebonden aan het eigendom van een bepaalde hoeve. De holtrichter moest aan bepaalde eisen voldoen voordat hij tot holtrichter kon worden gekozen. Niet elke willekeurige geërfde kon dan ook tot holtrichter worden gekozen. De kandidaat moest over voldoende bestuurlijke kwaliteiten bezitten. Hij moest meestal de functie van gedeputeerde of gecommitteerde hebben bekleed. Holtrichters waren altijd mannen. Andere eisen konden betrekking hebben op de grootte van de hoeve of de plaats waarin men woonde. De termijn waarop een holtrichter in functie was, besloeg meestal vier jaar, waarvan hij twee jaar als oudste optrad. Dat betekent dat er iedere twee jaar een nieuwe holtrichter werd gekozen. Een aftredend holtrichter was herkiesbaar. Het aftreden van de eerste holtrichter na twee jaar werd door het lot bepaald, zoals in Bijlage 2 te lezen is in Artikel 5 van het Reglement op bestuur van het Speulderbosch. In de marke- en maleboeken werd vastgelegd dat een holtrichter zich niet aan zijn taken mocht onttrekken. Daarom diende een nieuw gekozen holtrichter een eed af te leggen. Daarin diende gezworen te worden dat hij de rechten van de marke zou handhaven, de rechten van de geërfden zou verdedigen, de taken trouw en nauwgezet uit zou 3 De holtsprake was de (twee)jaarlijkse vergadering van de male waarop besluiten werden genomen, recht werd gesproken, de rechten onder de geërfden werden verdeeld en ook werd gefeest. Zie ook paragraaf 3.2.5. Pagina 20
Pagina 22Interactieve ereisgids, deze mailing of folder is levensecht online geplaatst met Online Touch en bied het digitaal uitgeven van digi-presentaties.
500 Lees publicatie 183Home