Het Noordelijk kustgebied In het kustgebied van Friesland en Groningen pasten de eerste bewoners van het gebied zich aan, aan de invallen van de zee, door op terpen te gaan wonen. Zo woonden ze veilig terwijl de ophoging van het land door sedimentaanvoer gewoon verder ging. Pas vanaf de 11e eeuw stapte men over op het concept van dijkenbouw en werd het noordelijk kustgebied geheel ingedijkt. Buitendijks ging de opslibbing van het land (op de zgn de kwelders) ondertussen door en net als in zuidwest Nederland werd het nieuwe land na verloop van tijd ingedijkt. Om de opslibbing te bevorderen werden speciale landaanwinningswerken aangelegd bestaande uit schermen van rijshout waar tussen het water stil kon vallen en het slib versneld kon neerdalen. Sinds een aantal jaren worden de landaanwinningswerken niet meer onderhouden en staan de kwelders bloot aan de natuurlijke dynamiek. Sedimentatie en erosie wisselen elkaar daar nu af. Veengebieden De veengebieden hadden na de maximale verbreiding (zie figuur 4) sterk te lijden onder de zee die door de strandwal was gebroken en de zachte veengrond opruimde. In de loop der eeuwen werd vrijwel al het veen in Zeeland, het Zuiden van Zuid Holland, de Kop van Noord Holland, Noord – Friesland en Groningen opgeruimd door golfslag en overstromingen. Om de afslag het hoofd te bieden werden overal dijken aangelegd die de overstromingen vanuit zee tegen hielden. Binnen deze dijkringen stopte het verval van het veen echter niet. Vanaf de Middeleeuwen werd veel veen afgegraven voor brandstof en agv de drooglegging ten behoeve van de landbouw verteerde ook nog eens veel veen en klonk de bodem vele meters in. Veel veengrond is inmiddels gezakt tot tussen de 1 en 2,5 m onder de zeespiegel. Dit proces gaat door tot op de dag van vandaag en jaarlijks verdwijnt nog steeds veel veen. Buiten enkele natuurgebieden vindt vrijwel nergens veenherstel plaats, hoogstens wordt door het hoog opzetten van het grondwater de daling van het veen afgeremd. Langs de rivieren Het rivierengebied ligt buiten Laag Nederland, maar omdat sedimentatie er altijd een belangrijke rol heeft gespeeld in de vorming van het landschap, staan we er hier wel even bij stil. Vanouds is het stroomgebied van Waal, Rijn en IJssel een sedimentatiegebied. Sediment dat vanuit Duitsland wordt aan gevoerd, wordt binnen het stroomgebied van de rivieren afgezet, dat hierdoor langzaamaan steeds hoger komt te liggen. Dit gebeurt in een typisch patroon van licht zandige oeverwallen dicht bij de rivier en kleiige kommen verder van de rivier af. De eerste bewoners van het rivierengebied vestigen zich vooral op de hogere oeverwallen. Met lage kades konden zij daar have en goed voldoende beschermen. Met de komst van meer welvaart in de middeleeuwen worden ter bescherming doorgaande dijkringen aangelegd bovenop de oeverwallen. Het stroomgebied van de rivier neemt daardoor met ca 75% af en de waterstanden binnen het veel smallere winterbed nemen ook sterk toe. De stroomsterkte is er ook zo groot dat er alleen nog maar vrij grof zand neerslaat. Klei en fijn zand worden nu doorgevoerd naar benedenstrooms. Dat verandert weer als door de aanleg van zomerkades - vanaf de 18 eeuw - er weer stromingsluwe delen in de uiterwaarden ontstaan waar klei kan bezinken. Met een gemiddelde snelheid van ca 1 cm per jaar hogen de bekade uiterwaarden sindsdien op. Vanaf 1900 is de kleilaag voldoende dik om af te graven ten behoeve van de baksteenfabricage. In de afgelopen 100 jaar zijn de meeste uiterwaarden dan weer met 1 tot 2 meter verlaagd. 10 Pagina 9

Pagina 11

Heeft u een brochure, onlinebook of e-reisgidsen? Gebruik Online Touch: lesboek online maken.

409 Lees publicatie 104Home


You need flash player to view this online publication