ties? Dat zou kunnen verklaren waarom er zoveel leden zijn, maar ook waarom het vooral veel slapende leden zijn: een gewaagde hypothese!” bvdk: “We waren altijd op zoek naar hét natuurbeleid.” gd: “Zijn we blind voor het vermoeden dat een pluriform natuurbeeld vraagt om een pluriform mensbeeld? En schuilt ook hierin een risico van verdere verschraling?” bvdk: “Wellicht moet er meer pluriformiteit komen in de natuurorganisaties. Nu vertrekken ze allemaal vanuit één natuurbeeld. Maar een differentiatie – bijvoorbeeld in schaalniveaus van volkstuintjes tot biodiversiteit – zou ook meer recht kunnen doen aan het pleidooi voor een pluriforme natuur zoals wij dat in stelling brengen en dat er inderdaad toe kan leiden dat de mooiste natuur vóór ons ligt. Het is mooi dat mensen hun tuin belangrijk vinden, maar is het niet typisch dat we in Nederland jaarlijks vier miljard uitgeven aan onze tuintjes en slechts honderd miljoen aan de natuur? Het is leuk om Thijsse te spelen in je eigen tuin, maar ook jammer en op termijn misschien zelfs tragisch dat we niet beseffen dat er áchter die tuin nog een wildernis kan liggen. Stel dat we tuin en wildernis in elkaars verlengde konden zetten, zoals in Nijmegen, waar de wildernis de tuin wordt... dan heb je iets interessants gedaan. Tenzij je twee miljoen of heel veel mazzel hebt, kun je in Nederland echter niet in mooie natuur wonen. Toch zouden veel mensen dat wel willen.” gd: “De impact in termen van gezondheid, geluksgevoel, leervermogen, productiviteit en innovatie zou enorm kunnen zijn. Vooral ook als je het bekijkt vanuit de stelling dat wildernis cruciaal is voor de vitaliteit van de samenleving.” bvdk: “Stel dat tien procent van Nederland zou zijn te porren voor wilderniswonen... Maar omdat het nu nagenoeg onmogelijk is, kan zich op dat punt geen cultuur ontwikkelen.” 192 gd: “Wilderniswonen als een culturele bedding voor natuur? Waarin vervolgens tal van voorstellen zoals uitgewerkt in Deel 3 gestalte kunnen krijgen?” bvdk: “Misschien zetten we ‘wonen’ dan te zwaar neer...” gd: “Tenzij je wonen opvat in de betekenis die iemand als Heidegger eraan geeft. Voor hem gaat wonen vóór bouwen. Eerst moet je weten wat wonen in de kern betekent. In de context van ons verhaal: je moet scherp hebben hoe je je rekenschap wilt geven van de dialoog tussen mens en natuur, en van het naturalistische perspectief. Daarna pas kun je concreet denken aan vormen van bouwen, lees: concrete invullingen van de omgang met natuur en wildernis. Heidegger heeft het over de woningnood van onze tijd – een nood die óók is te zien als een te ver doorgedreven biologisering.” bvdk: “Mooi gezegd! Aldus is wonen een mooi scharnierpunt naar het derde deel. Nadat we in de idolenleer van Deel 2 helder hebben gemaakt hoe we níet willen wonen, maken we in het vervolg invoelbaar en inzichtelijk hoe een pluriform mensbeeld en een pluriforme natuur elkaar kunnen vinden in een nieuwe manier van wonen.” gd: “Met dien verstande dat menigeen zich zal afvragen waar wij het recht vandaan halen om te vinden dat onze samenleving behoefte heeft aan een naturalistisch perspectief.” bvdk: “Wat is het alternatief?” gd: “Een plastic toekomst, een cultuur zonder natuur, het reductio ad absurdum van de biologisering, een dystopie, kortom...” bvdk: “... het tegendeel van vitaliteit.” 193 Pagina 97

Pagina 99

Scoor meer met een webshop in uw archief. Velen gingen u voor en publiceerden drukwerk online.

546 Lees publicatie 216Home


You need flash player to view this online publication