6 Een Copernicaanse wending in de ecologie? De ervaringen in de Oostvaardersplassen leerden ons eind van de twintigste eeuw dat we nog nooit natuurlijke systemen hadden gezien in Nederland. Dat was een Copernicaanse wending in de ecologie: het ecologisch universum draait niet om de menselijke beheerder. Toen het idool van de noodzaak van intensief menselijk beheer eenmaal was gevallen, opende zich een compleet nieuw perspectief. Niet de maaibalk maar de grazer was het begin van ruimte voor natuurlijke processen in het voormalig agrarisch cultuurlandschap. Meer ruimte voor natuurlijke processen biedt zicht op een interessante en dynamische relatie tussen mens en natuur. Lange tijd dachten ecologen dat Noordwest-Europa na de laatste ijstijd bedekt raakte met dicht bos. Men dacht dat een gesloten bos de natuurlijke eindsituatie was en dat die climaxvegetatie stabiel zou zijn. Frans Vera geeft in zijn proefschrift echter ecologische argumenten waarom het veel waarschijnlijker is dat er niet alleen een afwisselend landschap ontstond met grote open grasvlakten, struiken en gesloten bos, maar dat er ook een hoge dynamiek was. Hij toont aan dat het voorkomen van bijvoorbeeld eiken en runderen erop wijst dat er veel open, grazige ruimten moeten zijn geweest. Alle soorten vogels, planten, insecten, reptielen die ecologen in de vorige eeuw alleen kenden van specifieke agrarische 128 systemen en die niet in gesloten bossen voorkomen, moeten in het verleden ook een plek en een functie hebben gehad. Die plek was niet te vinden in gesloten bossen, maar in open plekken en diverse soorten bodems. Inmiddels gaat de discussie niet meer over de vraag óf er open gebieden waren, maar over de mate en verdeling waarin die gebieden voorkwamen in Europa: een Copernicaanse wending in het denken over natuurbeheer. Hoe was Vera op dit idee gekomen? Zoals Copernicus bedacht dat het onlogisch (maar niet onmogelijk) is om te denken dat het heelal om de aarde draait, zo bedacht Vera dat het onlogisch (maar niet onmogelijk) is om natuurgebieden open te houden met maaibalken als grazers dat al uit zichzelf doen. De ganzen die de Oostvaardersplassen openhielden, zag hij als een bewijs voor deze stelling. Als begrazing dichtgroeien voorkomt, waarom zouden grazers dat dan niet in andere gebieden kunnen doen? Overal in de wereld zie je immers hoe grazers zorgen voor grazige vlaktes: door te grazen komt er meer gras; ze scheppen hun eigen voedselcondities. Inmiddels is er veel ervaring opgedaan met verschillende vormen van begrazing. De eerste stappen naar natuurlijkere vormen van beheer en meer autonome ontwikkeling zijn gezet. Het zijn echter pas eerste stappen, die bovendien leiden tot heftige discussies. Daarbij gaat het om de vraag naar de verantwoordelijkheid van mensen bij kwesties als de zorg voor (wilde) dieren en de introductie van soorten. Vaak gaat het debat ook over de vraag of natuurlijkheid belangrijk is of dat biodiversiteit prioriteit moet krijgen. En het gaat over esthetische kwesties: wat vinden we mooie landschappen? Enerzijds is een onomkeerbare stap gezet in het denken over natuurbeheer, anderzijds is duidelijk dat we pas aan het begin staan van een ontwikkeling. Het complete palet van ‘oorspronkelijke’ soorten is nog lang niet terug, en ook de rol 129 Pagina 65
Pagina 67Interactieve e-brochure, deze uitgave of boek is levensecht online geplaatst met Online Touch en bied het digitaal uitgeven van digi vaktijdschriften.
546 Lees publicatie 216Home