enorme geschiedenis: het komt van over de hele wereld, het is eindeloos veredeld, de teelt en bewerking zijn hoogtechnologisch. Brood is daar een symbool van. Granen komen uit het MiddenOosten, maar zijn over de hele wereld verspreid en eindeloos veredeld. Brood heeft het imago van puurheid en eenvoud, maar is tegelijkertijd een hoogtechnologisch product: graan is gemalen, gist gekweekt, zout toegevoegd, deeg gekneed, gerezen en weer gekneed, brood gebakken. Het eeuwige Franse stokbrood is pas een halve eeuw oud: pas toen kon het meel zo zuiver worden gemalen dat je er die kwaliteit brood van kon bakken. Wij verkeren in de buitengewone omstandigheid dat de productie van voedsel een marginale activiteit kan zijn. Dat is aan één kant mooi. Landbouw was vaak immers een vorm van slavernij. Toch is het haast ondenkbaar dat de mensheid op tijd van één generatie de relatie met de agrarische cultuur en met onbewerkt voedsel goeddeels is kwijtgeraakt. Wie kent nog het verschil tussen tarwe, gerst, rogge of haver? “Is er nu zoveel gewonnen door geen hout meer te hakken en water meer te halen?”, zou een zenleraar vragen. Dat is bijna een koan, een niet te beantwoorden vraag. Aan de andere kant lijkt hij zo simpel te beantwoorden: natuurlijk kunnen we dat missen. Zoals je uiteindelijk je moeder kunt missen, of de mogelijkheid om te genieten van hardlopen of het zien van een zonsondergang. Alles kan, maar of het leven er beter van wordt, is maar de vraag. Je eigen voedsel produceren, al zijn het maar je eigen groenten, is anderzijds voor de meeste mensen een onhaalbare kaart. Bij de Grieken maakten slaven dat mogelijk. Bij ons zijn het de eigentijdse slaven, Fossielarbeiter (Sloterdijk, 2004) in de vorm van machines en kunstmest die grootschalige productie mogelijk maken en waardoor er ook ruimte is om hier en daar ook wat ambachtelijk te produceren in een arcadisch decor of een volks222 tuin. Waar er nog sprake is van zo’n decor, komt dat vaak neer op een Potemkindorp: een schijnwerkelijkheid die met subsidies in stand wordt gehouden. Maar dat is niet erg: het is goed als kinderen kunnen zien dat een aardbei niet een soort snoepje is maar aan een plantje groeit!5 Meer bewustzijn van de productie en bereiding van voedsel maakt ons bewust van de gelukkige en bijzondere omstandigheid dat voedsel in onze samenleving zo gemakkelijk verkrijgbaar is. Het herinnert ons wellicht aan het feit dat wijzelf natuurlijk zijn, dat we van de aarde leven. Het versterkt onze band met de natuur en wellicht gaan we daardoor respectvoller om met voedsel. Minder weggooien, minder achteloos vlees eten draagt bij aan het verminderen van de druk op ecosystemen. De volkstuin, de ambachtelijke boerderij waar de recreant in het weekend een stukje kaas koopt en zelfs de grootschalige biologische boer zullen het industriële karakter van de landbouw niet substantieel veranderen. Maar één ding is duidelijk: mensen die directe ervaring hebben met het produceren van voedsel, en dus weten hoeveel moeite dat kost, en die bijvoorbeeld ook directe ervaring hebben met het slachten van dieren en weten hoe indrukwekkend dat is, zullen mogelijk minder verkwistend zijn (dertig procent van het voedsel wordt nog altijd weggegooid!) en minder vanzelfsprekend vlees eten. Deze twee factoren samen zouden de toekomstige ruimteclaims voor landbouw al voor een groot deel doen verdampen en kunnen helpen om door de ecologische flessenhals (Wilson, 2002) te komen. De directe betekenis van lokale productie voor natuur is misschien marginaal, maar de emotionele en educatieve betekenis voor de band van mensen met natuur kan toch substantieel zijn. 5 Met dank aan het kleinkind van Jaap Kuper. 223 Pagina 112
Pagina 114Heeft u een archief, virtualpaper of web uitgaven? Gebruik Online Touch: magazine online bladerbaar op uw website plaatsen.
546 Lees publicatie 216Home