is een robuuste en rijke natuur die bij uitstek aantrekkelijk is voor mensen en ook door hen benut kan worden. In veel gevallen zal er helemaal geen sprake meer zijn van een tegenstelling tussen natuur en andere functies. De natuur van de eenentwintigste eeuw zal ons in vele opzichten verrijken. De meeste ecologen hanteren inmiddels wel een scheidingsmodel. Daarbinnen zijn twee hoofdstromen te onderscheiden. De eerste stroom wil actief beheren, om op die manier een zo groot mogelijke diversiteit te behouden. Vaak zijn vegetatiekundige overwegingen daarbij zwaarwegend. De tweede stroom omvat de ecologen die meer geneigd zijn natuurlijke processen te stimuleren. Sinds de Copernicaanse wending in het natuurbeheer horen daar dan grote grazers bij en is de wenselijkheid van de aanwezigheid van predatoren evident. Deze laatste stroming kent ook weer twee takken: De eerste tak heeft referentiesystemen voor ogen uit een bepaalde periode in het verleden of van een bepaalde actuele plaats op aarde. De tweede tak kijkt meer naar de toekomst. In het besef van de verschillende mogelijke rollen in natuurlijke systemen (denk aan producenten, consumenten, grazers, roofdieren en aaseters) streven ze naar systemen waarin die rollen kunnen worden vervuld zonder daarbij een vast eindbeeld voor ogen te hebben. In deze tak leeft het besef dat natuurlijke systemen altijd veranderen en dat vaste referenties per definitie illusoir zijn. En ook deze laatste stroming kent weer enkele varianten: Eén stroming zoekt naar zo compleet mogelijke systemen met soorten die hier in het verleden voorkwamen. Een tweede stroming vindt het geen bezwaar om de rollen waar geen acteurs meer voor zijn door soorten uit andere gebieden of 204 continenten te laten spelen, zoals de ‘pleistocenen’ uit de Verenigde Staten. Deze stroming kent in Nederland geen aanhangers. Een derde stroming is voor rijkdom zonder al te veel direct ingrijpen. Mogelijk maken dat soorten zich kunnen vestigen, is genoeg. Een vierde stroming ziet in de gebieden waar een rijke natuur zoveel mogelijk zijn gang kan gaan ook ruimte voor mensen. Deze stroming neemt het risico dat bepaalde soorten te lijden zullen hebben onder de aanwezigheid van mensen. We hebben nog nauwelijks een beeld van de rijkdom in termen van biodiversiteit en biomassaliteit die in Nederland denkbaar is. We weten uit historische bronnen dat soorten als pelikanen en grote trappen, om een willekeurig voorbeeld te noemen, hier ooit massaal aanwezig waren. Uit de ondergrond van de Flevopolder weten we dat hier na de laatste ijstijd nog een breed spectrum grazers en predatoren leefde. Uit enigszins vergelijkbare gebieden in de wereld is bekend dat de rijkdom van de Delta (denk aan de Donaudelta) van rivieren (denk aan rivieren op dezelfde breedtegraad in de Verenigde Staten en Rusland) en bossen (denk aan Oost-Europa) oneindig veel rijker kan dan nu. Het hoeft niet om enorme oppervlakten te gaan; goed samenhangend beheer levert al veel op. We staan in dit opzicht pas aan het begin van een traject van rewilding. Andere landen laten zien dat de combinatie van biodiverse systemen met metropolitane gebieden goed mogelijk is. De problemen zijn meer van culturele dan van fysieke aard. Een nieuwe Nederlandse wildernis hoeft niet in plaats van bestaande natuur en landschapselementen te komen. Er zijn veel en goede redenen om voor ‘wildernisnatuur’ te kiezen: ze is duurzaam, effectief en efficiënt, en draagt bij aan het functioneren van ecosystemen op hogere schaalniveaus die steeds meer onder druk 205 Pagina 103

Pagina 105

Heeft u een cursus, you can flip of digi folders? Gebruik Online Touch: vaktijdschrift online maken.

546 Lees publicatie 216Home


You need flash player to view this online publication