een gedeputeerde werd als sluitend bewijs opgevat en daarmee had deze dus een grote verantwoordelijkheid. Begingen zij zelf een overtreding, dan werden ze uit hun functie gezet en/of werd een boete en/of lijfstraf opgelegd. 2.3.3 De geërfden De geërfden, de gewone marke- of malegenoten, waren dus de eigenaren van een hoeve of in latere perioden de eigenaren van het waardeel of markaandeel5. Zij dienden een verzoek in bij de holtsprake om als maalman of markegenoot toegelaten te worden. Dit verzoek om toelating was in vrijwel alle marken en malegenootschappen een formaliteit. Geërfden hadden bijna geen speciale taken. Ze hoefden alleen de opdrachten uit te voeren die hen door de holtrichters werden opgelegd. Het was echter niet zo dat er geen voorwaarden en plichten aan verbonden waren. Er was een minimale omvang verbonden aan de rechten die een geërfde in bezit had. Deze rechten werden uitgedrukt in waardelen, die weer verbonden waren aan een hoeve. Eén waardeel was meestal verbonden aan één ongedeelde hoeve en gaf recht op bosgebruik en het gebruik van de wilde en woeste gronden. Het aantal waardelen was in het algemeen even groot als het oorspronkelijke aantal hoeven. Als gevolg van vererving en verkoop kwam het vrij vaak voor dat een hoeve werd gesplitst, en daarmee ook het waardeel. Indien men minder dan een kwart waardeel in bezit had, verloor men in het algemeen het recht om markegenoot te worden. Om toch in het levensonderhoud te kunnen voorzien, was men dan afhankelijk van de bereidwilligheid en goedheid van de plaatselijke medebewoners. Als men markegenoot werd, dan moest een geërfde een inkoopsom betalen. Deze betaling geschiedde in het begin meestal in natura, bijvoorbeeld in de vorm van een vetgemeste ram en een vat alcoholische drank, maar later werd dit meestal een geldelijke bijdrage. In het Speulderbosch bedroeg de inkoopsom in 1849 bijvoorbeeld 25 gulden (zie Bijlage 2, Art. 3.). De nieuwe markegenoot moest er op letten dat hij op de lijst van markegenoten werd gezet. Zo niet, dan liep hij kans onterecht bestraft te worden voor het uitvoeren van rechten die alleen aan markegenoten toebehoorden. Het toetreden tot de marke werd pas officieel na het afleggen van de marke-eed, waarin de verplichtingen van een markegenoot werden benoemd. De straf voor het overtreden van de eed bestond uit het afhakken van de twee vingers waarmee de eed was gezworen. De volgende zaken waren in de eed opgenomen en behoorden dus tot de plichten van een geërfde: • Men was verplicht om alle overtredingen en misdrijven die men te weten kwam, bij de holtrichter aan te geven; • Men was verplicht om bij de holtsprake aanwezig te zijn; • Men moest bereid zijn om in het geval van branden, storm of andere calamiteiten hulp te bieden bij het bestrijden of wegnemen van de gevolgen ervan; • Men verplichtte zich ook tot onderlinge hulp en bijstand. Naast de plichten bracht het zijn van geërfde ook een aantal rechten met zich mee, zoals het recht op bosgebruik, het uitbrengen van een 5 In het algemeen was het aandeel in de marke oorspronkelijk niet verbonden aan een bepaalde persoon, maar aan bepaalde hoeven of huizen. Later is men het waardeel los gaan zien van de hoeve en gaan toeschrijven aan de eigenaar. Dit ging zo ver dat de markdelen of waardelen op een gegeven moment een apart vermogensbestanddeel vormden en in die hoedanigheid, dus los van een hoeve, verhandeld werden. 13 Pagina 22

Pagina 24

Heeft u een folder, virtual paper of internet onderwijsmagazines? Gebruik Online Touch: gids digitaal bladerbaar uitgeven.

500 Lees publicatie 183Home


You need flash player to view this online publication