en publieke partijen. Vertrekpunt is dat natuur en landschap onderdeel zijn van onze fysieke leefomgeving en kunnen bijdragen aan het ervaren en herontdekken van de gewilde identiteit. Dit vraagt om een andere, meer flexibele invulling van het natuurbeleid. Op dit moment bepaalt de overheid veelal tot op lokaal niveau welk type natuur waar wordt gerealiseerd. De keuze is vrij sectoraal bepaald en is voornamelijk gebaseerd op grond van ecologische motieven. Natuur wordt als iets op zichzelf staands gezien en wordt niet of onvoldoende in verband gebracht met andere kenmerken en aspecten van onze leefomgeving. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de modellen die zijn opgesteld voor het ontwerp van ecologische verbindingszones en die ten grondslag liggen aan het beleid. Deze bepalen dat een verbindingszone minimaal één kilometer breed moet zijn en om de vijfhonderd meter een poel moet bevatten. Daarbij wordt er volstrekt voorbij gegaan aan de fysische en geomorfologische gesteldheid en de landschappelijke kwaliteit van een gebied. Ook de historisch-geografische aspecten, de sociale geschiedenis en het huidige landgebruik worden genegeerd. Natuur wordt in dat geval van bovenaf geprojecteerd, wat het draagvlak niet ten goede komt. Het verbinden van natuurgebieden heeft een veel grotere meerwaarde en wordt als minder bedreigend ervaren als juist op deze genoemde aspecten wordt ingespeeld. “Communicatie over de EHS gaat te veel over plantjes en diertjes, vind ik. Het gaat ook om het behoud van een mooi landschap. Een landschap is mooi dankzij zijn soortenrijkdom en die soorten kunnen niet zonder het landschap. Wat we in Gelderland fout hebben gedaan, is de EHS nadrukkelijk koppelen aan het edelhert. Dat is maar één soort en hoe leg je uit dat je een ecoduct aanlegt voor één soort? De gedachte was dat het edelhert het ‘zeehondje van de Veluwe’ zou kunnen zijn, een mascotte om het publiek erbij te betrekken, maar dat is mislukt.” – Citaat van Bea Claessens, vakblad Natuur, Bos en Landschap – Als we het hebben over sturing zijn wij van mening dat het Rijk de hoofdlijnen van het natuurbeleid moet uitzetten, maar dat de invulling daarvan op regionaal of lokaal niveau moet plaatsvinden. Wij stellen voor de kernkwaliteiten van een gebied in een gebiedsplan vast te leggen, waarna regionale en lokale deskundigen, beheerders, betrokken bewoners en andere spelers invulling geven aan de uitvoering. Het is van belang geen blauwdruk te presenteren, maar werkelijk ruimte te laten voor eigen inbreng. Inbreng van (gebieds)kennis, maar ook wensen van de participanten. Wij stellen voor hier met de financiering bij aan te sluiten door het instellen van een gebiedsgebonden budget waarbij privaat en publiek geld gebundeld kan worden. Uitvoerende partijen krijgen de vrijheid binnen afgesproken kaders te bepalen aan welke projecten het budget besteed wordt. Dit gebiedsgebonden budget moet het huidige detaillistische subsidiestelsel, waarbij beheerders worden afgerekend op het voorkomen van specifieke soorten, vervangen. Dit vraagt om nieuwe manieren van evalueren, waarbij niet enkel ecologische criteria worden gehanteerd, maar bijvoorbeeld ook wordt gekeken naar verkregen draagvlak en betrokkenheid. Het reguliere beheer van bestaande natuurgebieden moet niet afhankelijk zijn van het gebiedsgebonden budget, maar moet gebaseerd zijn op een algemeen basisbedrag per hectare. Dit bedrag kan de overheid genereren door middel van een bestemmingsheffing voor omgevingskwaliteit, die vergelijkbaar is met de waterschapsbelasting of het opcenten van de motorrijtuigenbelasting. De overheid moet vertrouwen schenken aan beheerders en moet ook los durven laten. 31 Pagina 37
Pagina 39Scoor meer met een web winkel in uw uitgaven. Velen gingen u voor en publiceerden onderwijs magazines online.
452 Lees publicatie 146Home