130 De oorzaak van de fossiele afhankelijkheid wordt gevonden in economische en politieke factoren. De eerste grote toepassing van olie was verlichting, op basis van kerosine. Toen rond 1900 het elektrisch licht doorbrak, verkeerde de olieindustrie dan ook in grote onzekerheid. Tot opluchting van de olie bood de opkomende auto-industrie een alternatief. Maar dat ging niet zonder slag of stoot. De eerste auto’s die Thomas Edison liet rondrijden, werden aangedreven door elektromotoren, en de verbrandingsmotoren die Rudolf Diesel bouwde, waren bedoeld voor plantaardige oliën. Toen een assistent van Thomas Edison, Henry Ford, zich op de verbrandingsmotor stortte, had plantaardige brandstof (ethanol) ook voor hem aanvankelijk de voorkeur. De Amerikaanse oliebelangen waren in die tijd dankzij de innige samenwerking van de olie-, staal- en spoorwegbaronnen geconsolideerd in het Standard Oil-oligopolie. De Standard Oil wist Ford ertoe te bewegen op fossiele olie over te schakelen, dat in overmaat en tegen geringe bedragen werd aangeboden. Maar Ford, een boerenzoon, bleef lonken naar het plantaardige alternatief. In 1941 presenteerde hij de eerste auto die was gebouwd van plantaardige kunststoffen en liep op plantaardige brandstof. Hennep was een cruciale grondstof voor zowel de kunst- als brandstoffen die Ford daarbij gebruikte. Als het aan Ford lag, zou de auto van de toekomst op de volle grond worden geteeld! Door de eeuwen heen was hennep – net als later olie – een (militair) strategische grondstof. Wegens de sterke waterbestendige vezel heeft het historische betekenis voor de scheepvaart en de kolonisatie. Gedurende de eerste decennia van de 20e eeuw werden in de VS grote inspanningen geleverd om de arbeidsintensieve hennepteelt te mechaniseren. Net toen dit succes bleek te hebben en hennep – onder andere in de chemie – een geduchte concurrent dreigde te worden van olie, raakte hennep in de verdrukking. Dit valt toe te schrijven aan de actieve Amerikaanse landbouwpolitiek en de monetaire situatie van de jaren dertig en de antihenneppropaganda in verband met de THChoudende variant. Ook warmtetarieven zijn niet kostprijs-gerelateerd. Het energiebedrijf hanteert in plaats daarvan een vraagprijs. Bij afwezigheid van een warmtemarkt kan deze niet op een markt worden gevormd. Derhalve wordt de onderbouwing van de vraagprijs geconstrueerd. Als referentie wordt daartoe aangeknoopt bij de huishoudelijke energiekosten in een aardgasgestookte – en derhalve olieprijsgerelateerde – situatie. Deze beprijzingsconstructie staat bekend als het “niet meer dan anders principe” (nmda). In de komende Warmtewet wordt dit principe hoogstwaarschijnlijk gehonoreerd als tariefplafond. In principe komt het erop neer dat de energiebedrijven de hoogst mogelijke prijs rekenen waarmee ze maatschappelijk kennelijk nog wegkomen. Virtuele belasting op warmte Over warmtelevering hoeft geen energiebelasting te worden gerekend. Toch betrekken energiebedrijven deze belasting in het warmtetarief. Dit volgens het “niet meer dan anders principe” (nmda). Berekening van de belasting wordt gerechtvaardigd met referentie naar de gassitu- Pagina 139

Pagina 141

Heeft u een lesboek, blue berry of digi uitgaves? Gebruik Online Touch: publicatie online bladerbaar maken.

303 Lees publicatie 100Home


You need flash player to view this online publication