30 Voedsel voor de stad. Een veldonderzoek (juli 2010) Conclusies en aanbevelingen In dit hoofdstuk vindt u conclusies en aanbevelingen, die zijn afgeleid uit het onderzoek naar de haalbaarheid van stedelijke voedselproductie. 1. Het voedselproducerend systeem moet duidelijke doelen stellen Voedselproductie in de stad is vooral interessant als het een oplossing biedt voor de stedelijke problematieken. Binnen de thema’s duurzaamheid, sociale cohesie, recreatie, educatie, leefbaarheid, gezondheid, werkgelegenheid en voedselzekerheid zijn 33 potentiële functies voor het voedselproducerend systeem geïdentificeerd. In een ideale wereld kan het bedrijf al deze functies vervullen. echter, de wensen en eisen spreken elkaar onderling hier en daar tegen. Er moeten dus keuzes gemaakt worden, zonder te veel concessies te doen. 2. Het voedselproducerend systeem moet een verdienmodel opstellen In het huidige economische systeem kijken we graag monodisciplinair naar bedrijven. We stellen daarbij de vraag: ‘Wat levert het op?’ en willen graag direct eurotekens zien. De winst- en verliesrekening van het voedselproducerend systeem in de stad zal er echter significant anders uit komen te zien dan die van een traditionele kas of fokkerij. Een voedselproducerend systeem in de stad vervult immers andere functies dan op het platteland of op industrieterreinen en heeft met andere randvoorwaarden te maken. Directe winst Een steekhoudend bedrijf moet zichzelf kunnen bedruipen. Voor de opstart kan het wellicht aanspraak maken op subsidies of eenmalige externe investeerders, maar voor het voortbestaan moet het omzet draaien. Directe omzet komt voort uit productie of dienstverlening. Aan de kostenkant is besparen het devies, met name door het gebruik van grondstoffen te minimaliseren of her te gebruiken. Een zware kostenpost is de grondprijs. Daar moet een creatieve oplossing voor gevonden worden. Indirecte winst Het voedselproducerend systeem kan bijdragen aan het verhelpen van stedelijke problematieken op het gebied van duurzaamheid, sociale cohesie, recreatie, educatie, leefbaarheid, gezondheid, werkgelegenheid en voedselzekerheid. Dat levert een meerwaarde op voor het welzijn van de stad, wat op zichzelf al reden genoeg kan zijn om het bedrijf te realiseren. Deze waarde kan ook in euro’s uitgedrukt worden als we het oplossen van stedelijke problemen vertalen in bijvoorbeeld een stijging van de huizenprijzen en meer geldstromen door handel of besparingen aan de kant van gezondheidszorg en werkeloosheid. 3. Stakeholders moeten shareholders worden De stakeholders die voor het onderzoek geïnterviewd zijn, zien stuk voor stuk iets in voedselproductie in de stad. Ze voelen echter niet allemaal de urgentie ervan. Dat roept een vraag op: wie gaat het voedselproducerend systeem ‘dragen’? Er zijn investeerders nodig, maar ook medewerkers, leveranciers, afnemers, etc. Om een innovatief initiatief als dit te laten slagen, is het belangrijk dat er zowel binnen het publieke als het private domein voldoende draagvlak (commitment) bestaat of gecreëerd wordt. Het voedselproducerend systeem moet zich daarbij niet alleen richten op de beslissers (overheid, grondeigenaren), maar ook de beïnvloeders (het publiek). 4. Het voedselproducerend systeem moet direct beginnen met een pilot Diverse stakeholders pleiten ervoor om ‘gewoon te beginnen’ en voegen daar graag aan toe: ‘en wel nu’. Zij vermoeden dat het geen zin heeft om af te wachten of in bureaucratische webben te belanden. Het zichtbaar maken van de mogelijkheden is naar hun idee effectiever dan erover te praten. Daarnaast is er een groep stakeholders die vindt dat er met een aantal pioniers een pilot gestart moet worden om te testen of de praktijk voldoet aan de theoretische verwachtingen. Dierlijke voedselproductie kan dan nog even wachten. Mocht de pilot een succes blijken, dan trekken deze pioniers hun achterban vanzelf mee en gaat voedselproductie ‘leven’ in de stad, als een sneeuwbaleffect. In een latere fase kan het bedrijf groeien en voorzichtig minder conventionele producten gaan produceren, bijvoorbeeld vlees. 5. Het voedselproducerend systeem moet gebruik maken van bestaande kennis Het voedselproducerend systeem zal innoveren en, als het even kan, zelfs een ommekeer brengen in onze perceptie van duurzaamheid en voedsel. Out of the box-denken is dus een eerste vereiste en mensen die in hun eigen hokjes van denkwijzen vastzitten zullen daar weinig aan bijdragen. Toch bestaat er al veel (benutte of onbenutte) kennis over stadslandbouw, voedselproductie, maar ook over technologische oplossingen voor potentiële problemen. Het zou zonde zijn om telkens het wiel opnieuw uit te vinden, dus is het aan te raden om kennis uit te wisselen met experts op relevante gebieden. Bijkomend voordeel is dat samenwerking met deskundigen die hun sporen verdiend hebben, extra gewicht kan geven aan de urgentie van voedselproductie in de stad. Deze deskundigen vervullen dan een lobby-functie. 6. Het voedselproducerend systeem moet maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) Er is één randvoorwaarde die door alle stakeholders werd genoemd, namelijk verantwoord produceren of, in het algemeen, maatschappelijk verantwoord ondernemen. Dat wil zeggen dat het voedselproducerend systeem ecologisch verantwoord moet produceren; diervriendelijk en zonder toevoeging van pesticiden, dat het zuinig om moet gaan met grondstoffen (water, energie) en afval, maar ook dat het een voorbeeld voor sociaal zakendoen moet stellen. 7. Het voedselproducerend systeem moet passen in de stedelijke ruimte Uit het onderzoek blijkt dat voor de problematieken waarbij stedelijke voedselproductie het doel heeft direct de bewoners/consumenten te beïnvloeden, de fysieke afstand tussen deze gebruiker en het systeem zo kort mogelijk moet zijn; de voedselproductie zal dus zoveel mogelijk in de stad of wijk plaats moeten vinden (of aan de rand tegen woongebieden aan, maar niet wegge- Pagina 29

Pagina 31

Voor vaktijdschriften, online onderwijs catalogi en tijdschriften zie het Online Touch CMS beheersysteem systeem. Met de mogelijkheid voor een webwinkel in uw tijdschriften.

421 Lees publicatie 116Home


You need flash player to view this online publication