zich nog steeds onderscheiden van die van andere organisaties. Het gaat hierbij met name om: • De onafhankelijke positie en vrije ruimte om grensverleggende ideeën en concepten te (laten) ontwikkelen, zonder afhankelijkheid van opdrachtgevers of belangen. • De sterke oriëntatie op het realiseren van een grensverleggend concept in een eerste pilot (gericht op ondernemende mensen/ partijen) en het hebben van voldoende ruimte hiervoor. • De ruimte om een zeer gevarieerd spectrum aan (kennis-)partijen bij innovatie rajecten te betrekken. Onze kennisnetwerken wijken t wezenlijk af van die van de andere genoemde programma’s. • Het werken over de grenzen van onze domeinen. De echt spannen­ de innovaties gebeuren meestal op het grensvlak van domeinen. • De afstand tot en tegelijkertijd de verbinding met de beleidsorgani­ satie (m.n. LNV). • De allianties met sectororganisaties die leiden tot veel effecten in de praktijk, juist door de sterke banden die door deze allianties ontstaan met het bedrijfsleven. Publiek-private innovatie-allianties zijn er meer, maar niet specifiek gericht op grensverleggende, gewaagde innovaties. • Het ontbreken van ‘storende’ afrekenmechanismen, zoals weten­ schappelijke criteria, het moeten verwerven van opdrachten of juist de sterke politieke en maatschappelijk zaken die om een korte termijn benadering vragen. 63 Pagina 74

Pagina 76

Heeft u een jaarverslag, you can flip of eonderzoeksrapporten? Gebruik Online Touch: onderwijscatalogus digitaal maken.

412 Lees publicatie 107Home


You need flash player to view this online publication