Uit de beschrijving van de processen en factoren die een rol spelen bij de compostering valt af te leiden dat de mogelijke milieueffecten uiteen vallen in drie delen: stikstofverliezen, emissies van broeikasgassen en geur. Stikstofverlies Hierbij is de grootte van het verlies en de vorm waarin het verlies plaatsvindt bepalend voor het milieueffect. Stikstofverlies op zich betekent dat de compost minder aantrekkelijk wordt als stikstofleverende meststof. De vorm waarin het stikstofverlies optreedt is bepalend voor het mogelijk schadelijke milieueffect. In het gunstigste geval treedt stikstofverlies op in de vorm van stikstofgas (N2). Onder minder gunstige omstandigheden wordt ammoniak, nitriet, nitraat of lachgas gevormd dat uitspoelt of emitteert. Dit hang vooral af van de beschikbaarheid van koolstof en stikstof en de aanwezigheid van zuurstof. Het lijkt onwaarschijnlijk dat in het hele compostbed voldoende beluchting is om aerobe omstandigheden te creëren. De kans op anaerobe omstandigheden en bijbehorende emissie van lachgas is groot. Daarnaast zijn de gebruikte koolstofbronnen niet snel beschikbaar. De stikstof in de mest is dat wel waardoor er een te krappe C/N verhouding ontstaat en de kans op emissies van stikstof in de vorm van ammoniak groot is. Er is in de VS nog onvoldoende onderzoek gedaan naar emissie en/of de stikstofbalans van de compoststal. Broeikasgassen Tijdens omstandigheden met een tekort aan zuurstof kunnen concurrerende processen die geen zuurstofbehoefte hebben de overhand krijgen boven de composteringsprocessen. Bij anaerobe omzetting van organische stof kan methaan (CH4) ontstaan. Vanwege dezelfde redenen als bij de vorming van lachgas is het vrij zeker dat 3.5 Milieu er methaan zal ontstaan tijdens de compostering. Hoeveel dit zal zijn en of deze methaan weer in een aerobe laag wordt afgebroken is onduidelijk. Evenals bij ammoniak ontbreken emissiemetingen op stalniveau. Geur Geuroverlast kan ontstaan door een breed scala aan vluchtige stoffen. De tijdens de afbraak van organische stof meest waarschijnlijke geurcomponenten zijn vluchtige vetzuren en zwavelwaterstof. De laatste wordt gevormd bij de afbraak van zwavelhoudende organische stof. Vluchtige vetzuren zijn een tussenproduct bij zowel de aerobe als anaerobe omzettingen. Tijdens een goed verlopend composteringsproces (volledig aeroob) zullen deze geurcomponenten niet of nauwelijks gevormd worden of worden in een volgende stap van het proces weer omgezet in CO2 en H2O. Hoewel de verwachting is dat in de diepere lagen van het compostbed anaerobe omstandigheden heersen (en dus de kans op de vorming van geurstoffen aanwezig is) was de ervaring dat er in de stallen met compostbedding minder geurbelasting is dan in ligboxenstallen. Mogelijke oorzaak is een ruimere ventilatie of een afbraak van de geurcomponenten in de bovenste laag van het compostbed dat regelmatig belucht wordt en waar over het algemeen aerobe omstandigheden heersen. Belangrijkste factor in het voorkomen van negatieve milieueffecten is de zuurstofvoorziening tijdens de compostering. Goede beluchting is daarvoor een voorwaarde. Wanneer de luchtvoorziening alleen op passieve manier verzorgd wordt is voldoende porositeit van het compostbed of een regelmatige diepe bewerking van het bed een vereiste. 24 Pagina 23

Pagina 25

Voor PDF-en, online gebruiksaanwijzingen en sportbladen zie het Online Touch content management beheersysteem systeem. Met de mogelijkheid voor een web winkel in uw presentaties.

328 Lees publicatie 100Home


You need flash player to view this online publication