ten van gebieden. Met de functie die Nederland heeft in internationale ecosystemen – denk aan de flyways van vogels die de Waddenzee nodig hebben tijdens de grote trek en swimways van vissen die migreren tussen zoet en zout − gaat het nog niet goed tot zelfs slecht. Het is vreemd dat zo’n groot draagvlak slechts tot zulke beperkte resultaten leidt. Dat leidt tot ten minste twee vragen. De eerste is hoe dat draagvlak in elkaar zit en hoe het zich ontwikkelt. De tweede vraag is hoe draagvlak tot uiting komt in de politieke arena. In de wereld van de natuurfilosofen komen we veel rijtjes tegen: rijtjes van houdingen die mensen hebben, rijtjes waarden die mensen toekennen, rijtjes van natuurbeelden die mensen hebben, rijtjes van wereldbeelden die mensen hebben. Mij spreken ze meestal maar matig aan, maar het zijn wel handvatten om grip te krijgen op de werkelijkheid. Tegelijk lijken deze handvatten niet aan het stuur van de fiets maar aan de bagagedrager te zijn gemonteerd. Een van de recentste onderzoeken naar de relatie tussen typologieën uit de milieufilosofie en de maatschappelijke opvattingen over de relatie mens-natuur is het onderzoek van Van den Born. Zij gaat uit van drie typologieën die vaak worden gehanteerd: gebaseerd op waarden, beelden en relaties (Born, van den, 2009). Mensen kunnen verschillende waarden toekennen aan natuur − van instrumenteel tot intrinsiek. Mensen kunnen verschillende beelden hebben bij wat natuur is − van arcadisch tot wildernis. En mensen kunnen verschillende opvattingen hebben over de juiste relatie met de natuur. Kockelkoren (1993) deelt die in naar heerser, rentmeester, partner en participant. Uit het onderzoek van Van den Born blijkt dat Nederlanders een breed natuurbeeld hebben, dat ze natuur ‘echter’ vinden als zij 172 minder gecultiveerd is, dat er een behoorlijke verschuiving heeft plaatsgevonden binnen Noordwest-Europese opvattingen over de toekenning van betekenis aan natuur van meer instrumenteel naar meer intrinsiek en dat, ten slotte, de veronderstelling van milieufilosofen dat de heerservisie dominant zou zijn niet klopt. De Nederlandse bevolking kiest juist voor de rol van rentmeester en is ook positief over de rol van partner en participant. Veel mensen zien partnerschap overigens vooral als biologisch en niet spiritueel. Ook blijkt dat de geïnterviewden zichzelf niet in één categorie indelen. Ze kiezen vaak voor een specifieke combinatie van opinies: mensen zijn onderdeel van natuur, maar ook verantwoordelijk voor natuur. Daarmee ontstaat een nieuwe categorie in typologie van relaties. Van den Born geeft ook aan dat opvattingen en gedrag niet in overeenstemming hoeven te zijn. Uit het onderzoek blijkt dat verschillen in geslacht, leeftijd en opleiding niet van betekenis zijn. Uit het onderzoek komen ook geen eenduidige relaties naar voren tussen jeugdervaringen en opvattingen op latere leeftijd. Wel hebben kinderen die in rurale gebieden opgroeien meer toegang tot wilde natuur en zijn hun ervaringen meer gearticuleerd en intens. Hoeveel commentaar je ook kunt hebben op begrippen als ‘rentmeesterschap’ en ‘intrinsieke waarden’, interessant is de uitkomst dat mensen verschillende soorten natuur waarderen maar dat tegelijk de begrippen ‘natuur’ en ‘wildernis’ meer samen lijken te gaan vallen. Ook interessant is dat mensen een minder digitale en meer ambivalente houding tegenover natuur ontwikkelen: we zijn onderdeel van de natuur (dus ook afhankelijk van de natuur) maar ook verantwoordelijk voor de natuur. Beide opvattingen over relaties tot de natuur (we zijn er onderdeel van én verantwoordelijk voor) zijn nogal abstract. Beide zijn meer gebaseerd op intellectuele argumentaties dan op concrete ervarin173 Pagina 87

Pagina 89

Interactieve e-rapport, deze archief of onderwijscatalogus is levensecht online geplaatst met Online Touch en bied het online publiceren van estudiegidsen.

546 Lees publicatie 216Home


You need flash player to view this online publication