worden afgelezen. Dat kan tijdens het leven van een individu tot veranderingen leiden: een leerrijke omgeving zorgt voor de ontwikkeling van meer hersencellen. Het kan ook over generaties heen werken. Blootstelling aan te veel stress kan bij zwangere vrouwen leiden tot veranderingen bij het nageslacht die genetisch lijken. Dikke vaders blijken een grotere kans te hebben op kinderen met diabetes. Kinderen van moeders met slechte voeding tijdens de zwangerschap hebben daar nog twee generaties last van. Wellicht zijn bepaalde veranderingen die we nu waarnemen bij kinderen al het gevolg van epigenetische veranderingen. Een ander recent inzicht is dat er voor het eerst harde feiten boven tafel zijn gekomen over de stress die het leven in een stedelijke omgeving met zich mee brengt. Mensen leven in steden een jaar korter, hebben vaker astma en voelen zich minder gezond. Vroeger kwam depressie veel vaker voor in steden dan op het platteland. Dat verschil is aan het verdwijnen, maar schizofrenie en psychoses komen in steden tweemaal zo vaak voor als op het platteland. Uit recent onderzoek blijkt dat stedelingen veel sterker reageren op stress, zoals soldaten die net terug zijn van het front. Het stukje van de hersenen dat als emotionele thermostaat functioneert, de amygdala, lichtte bij stadsbewoners meer op in hersenscans. Bij stadskinderen waren structurele veranderingen in de amygdala zichtbaar.1 Wellicht de bekendste pleitbezorgers voor het idee dat mensen natuur nodig hebben voor hun welzijn zijn Kellert en Wilson. Zij hebben in The biophilia hypothesis (1993) de hypothese geformuleerd dat liefde voor de natuur de mens is aangeboren. Ze geven voorbeelden van universele (voor)liefdes van mensen voor 1 De Volkskrant, 25 juni 2011, artikel van Maarten Keulemans over de stadsmens waarin diverse auteurs worden aangehaald. 164 bepaalde landschappen, planten en dieren. Het verhaal lijkt niet heel sterk omdat de manifestatie en de kracht van die voorkeuren nogal uiteenloopt en vooral omdat de consequenties van het ontbreken van het object van de liefde niet erg duidelijk worden. De grote vraag is immers of mensen die niet met objecten worden geconfronteerd waarvoor ze een aangeboren ‘biofilie’ capaciteit hebben om ervan te houden, daar op de een of andere manier last van hebben. Als mensen een aangeboren liefde of voorkeur hebben voor bepaalde landschappen maar daar nooit mee in aanraking komen, hebben ze dan een probleem? Missen ze iets? De biophilia-hypothese laat niet alleen deze vraag in het midden, maar ook de vraag of het goed is om te leren houden van een bepaald natuurlijk gegeven. Laten we als voorbeeld de muziek van Bach nemen. In de eerste plaats valt op dat Bach ook populair is bij mensen uit andere culturen. Japanners hebben bijvoorbeeld geen christelijke achtergrond en gebruiken andere toonsoorten. Toch houden ze ook van Bach. Bach heeft dus blijkbaar een universele schoonheid. Desalniettemin zal iemand die Bach nog nooit heeft gehoord, hem niet missen. Een verhaal over de schoonheid van Bach zal hem niet overtuigen, maar op zijn hoogst nieuwsgierig maken. Is Bach goed voor mensen? Dat lijkt me moeilijk aan te tonen, maar Bach is voor veel mensen wel een groot genoegen in hun leven. Kan Bach weg? Natuurlijk kan Bach weg, maar mensen hebben er heel veel voor over om hem te beluisteren, om hem te kunnen spelen. Is dan de conclusie dat natuur, net als goed eten of goede muziek, iets is wat je moet leren waarderen? Als we de redenering rond Bach toepassen op een hond, wordt het complexer. Een hond werkt immers veel directer op onze spiegelneuronen en er is sprake van tweerichtingsverkeer. Het is evident dat sommige mensen heel veel van hun hond houden; er zijn 165 Pagina 83

Pagina 85

Heeft u een reclamefolder, digi-magazine of digi-tijdschriften? Gebruik Online Touch: maandblad online zetten.

546 Lees publicatie 216Home


You need flash player to view this online publication