zee omdat er op land verder niet veel was te vinden. Toonaangevende schrijvers en denkers van buiten deze bewegingen zijn vaak erg kritisch. Johannes van Dam bijvoorbeeld ziet niet veel kwaliteitsbewustzijn bij Nederlanders en verwacht op dit punt ook niet veel verbetering. Volgens Van Dam ging het mis aan het begin van de industriële ontwikkeling. Er ontstond toen een arbeidersklasse die sober maar efficiënt en effectief gevoed moest worden. Op de huishoudscholen werd vanaf die tijd geleerd om eenvoudige en voedzame maaltijden te produceren. In deze tijd zijn er dan wel meer culinair geïnteresseerden, maar die vinden hoge kwaliteitseisen aan ingrediënten iets voor ‘zon- en feestdagen’. De vele kookprogramma’s op televisie lijken hem daarin te bevestigen. Het gaat nooit over de herkomst van producten of de intrinsieke of extrinsieke kwaliteit, maar veelal over een armoedig soort kwaliteit die zich eigenlijk niet wezenlijk onderscheidt van de kwaliteitscriteria van het cafetaria. Marjolein de Vos ziet uit de mode voor seizoensgebonden groenten vooral een bijdrage aan de verkoop van kookboeken voortkomen. Misschien leidt het voor een enkele consument tot de keuze om geen frambozen in februari te kopen, maar wie zou zijn sinaasappel ervoor laten staan of afzien van alle groente die niet de winter kan trotseren, zoals witlof, spruitjes, zuurkool? Slechts een enkeling als Maarten ’t Hart brengt dit op. Louis Fresco vindt de slowfoodbeweging sympathiek, maar vooral elitair. Het is als een museum waar je met veel plezier af en toe heen kunt gaan zonder dat je er wilt gaan wonen. De stroming die aandacht vraagt voor regionale producten krijgt de laatste tijd meer aandacht. In de Verenigde Staten is het begrip food miles al aardig ingeburgerd. Dit zou een nieuw perspectief kunnen opleveren omdat een aantal doelstellingen hierin samenkomt. Het streven naar meer regionale producten is vanouds ver218 bonden met de biologische landbouw. Veel biologische boeren, distributeurs en winkeliers hebben geprobeerd de relatie tussen producenten en consumenten te versterken met productinformatie, bedrijfsbezoeken en afnamecontracten. Op dit moment speelt het klimaat/energieargument steeds meer: regionale producten zouden minder energie gebruiken. Voor bulkproducten die per schip worden vervoerd, is het energiegebruik voor transport marginaal. De milieuwinst van lokale productie zit dus vooral in lokale en seizoensgebonden dagverse producten; dat is een beperkt deel van onze consumptie. En zelfs dan is de vraag of het beter is producten te eten uit de lokale kas of producten die per vliegtuig uit een ver land zijn aangevoerd, niet altijd eenvoudig te beantwoorden. Samenvattend lijkt dit eerste perspectief van ‘meer kwaliteit’ zich tot een klein deel van de productie te beperken. Bovendien zijn de resultaten in termen van biodiversiteit bescheiden. Een goede biologische boer heeft ook geen akkeronkruiden, en moet zijn graslanden ook goed ontwateren. In de tweede plaats betekent regionale productie nog niet automatisch dat de consumenten dit ook fysiek ervaren, bijvoorbeeld door bedrijfsbezoek of informatie over de producent. De tweede groep perspectieven, een andere ruimtelijke inrichting, zou daar een bijdrage aan kunnen leveren. Daarbij valt te denken aan de zogenoemde stadslandbouw. Een landbouw in de stadsranden die voor lokale consumenten produceert, wordt vaak gezien als een ’win-win’ omdat die voor een aantrekkelijk landschap zou zorgen én de afstand tussen burger en consument letterlijk en figuurlijk zou verkleinen. Daarbij zijn twee kanttekeningen te maken. In de eerste plaats is de stadsrand vaak een dynamisch gebied, liggen er veel claims op en is de grond erg duur. Dat betekent dat er vaak uitboerende boeren zitten, en geen ondernemers die er een bedrijf starten. In de tweede plaats heeft de landschappelijke 219 Pagina 110
Pagina 112Scoor meer met een web winkel in uw vakbladen. Velen gingen u voor en publiceerden uitgaves online.
546 Lees publicatie 216Home