26 2. De opkomst van de vrijetijdseconomie De economische groei en toegenomen welvaart hebben ervoor gezorgd dat steeds meer mensen meer vrije tijd hebben en tevens meer geld te besteden hebben. Deze toename in inkomen heeft ook gezorgd voor een grotere mobiliteit. Deze factoren hebben geleid tot de opkomst van de vrijetijdseconomie, wat heeft geleid tot een toename van recreatiebedrijven in en rondom bos- en natuurgebieden. Deze ondernemers hebben een duidelijk commercieel belang bij de aanwezigheid van bos en natuur. Daarnaast is er in de loop der jaren meer en meer geïnvesteerd in recreatieve voorzieningen in de terreinen, zoals ruiterpaden, wandelpaden, mountainbikeroutes, trimbanen, zitbankjes, picknickplekken, bezoekerscentra en informatieborden. Veel overheidssubsidies zijn ingezet om de toeristische infrastructuur te verbeteren. echter, er is minder gedaan om de instandhouding van de infrastructuur en de omliggende natuurterreinen ook structureel van extra middelen te voorzien. De vergoedingen die de beheerders geboden worden, zijn in de regel niet gedifferentieerd naar de gebruiksintensiteit en/of de dichtheid van de toeristische infrastructuur. De baten van de toegenomen recreatie komen vooral bij de recreatieve sector terecht. De terreineigenaren profiteren niet of nauwelijks. Zij ervaren meer lasten dan lusten. Meer aandacht voor recreatie in bossen na de Tweede Wereldoorlog: totstandkoming van de bosbijdrageregeling in 1965 3 Werkverruimende maatregelen: maatregelen om de arbeidsparticipatie van werklozen te bevorderen. Na de Tweede Wereldoorlog werden boseigenaren geconfronteerd met afnemende inkomsten uit de houtverkoop, terwijl kosten voor arbeid stegen. De bedrijfseconomische situatie van de bosbedrijven werd daarmee steeds slechter. Vanaf het eind van de jaren vijftig en het begin van de jaren zestig wordt in de jaarverslagen van Staatbosbeheer dan ook nadrukkelijk gemeld dat de financieel-economische positie van de bosbouw zorgen baart. Boseigenaren probeerden de kosten te drukken door percelen bos te verkopen en door alleen het hoogst noodzakelijke onderhoud te verrichten, maar ook bijvoorbeeld door de voor het bos zeer schadelijke strooiselwinning, waarbij het strooisel werd verkocht aan azaleakwekerijen. De overheid besloot daarop om boseigenaren te ondersteunen bij het uitvoeren van werkzaamheden met werkverruimende maatregelen3 in het kader van werkloosheidsbestrijding. In de tijd dat houtproductie meer naar de achtergrond verdween, nam de aandacht voor natuurschoon en recreatie in bossen toe. Boseigenaren werden geconfronteerd met meer recreanten in hun bossen waarvoor zij voorzieningen moesten treffen. Hier stond in het algemeen echter geen financiële compensatie tegenover. Al in 1948 pleitte de Wageningse bosbouwhoogleraar prof. A. te Wechel voor financiële tegemoetkoming voor boseigenaren voor de ‘last’ die recreanten hen bezorgden. De steeds verslechterende bedrijfseconomische situatie in de bosbouw en toenemende aandacht voor natuurschoon en recreatie deed in 1965 de overheid besluiten om een bosbijdrageregeling in te stellen. Boseigenaren ontvingen in ruil voor openstelling van hun bos voor het publiek een financiële bijdrage van de overheid. Hiermee werd de financiële nood van boseigenaren weliswaar verlicht, maar niet volledig opgelost. (Bron: Buis & Verkaik, 1999; Zevenbergen, 2002) Pagina 34

Pagina 36

Heeft u een weekblad, you can flip of internet studiegidsen? Gebruik Online Touch: handleiding online publiceren.

476 Lees publicatie 170Home


You need flash player to view this online publication