146 ken. Maar deze instorting is hypothetisch en bovendien onmogelijk. Er is namelijk veel minder geld dan dat er schulden zijn. Binnen het bestaande monetaire stelsel kan de totale schuld nooit worden afbetaald. Het geld is er niet om dat te doen. Zou dat geld er wel zijn, dan waren er wellicht ook niet zoveel schulden, en waren de banken vooral clearing houses, in plaats van geldscheppers en kredietverstrekkers. 16.2 Maatschappelijk kapitaal 166 Het einde van de lokale geldstelsels werd ingeluid door de introductie van het buskruit in Europa (1325 en eerste militaire toepassing in 1346 te Crécy). Lokale gemeenschappen konden hun autonomie hierdoor steeds minder bewaren ten opzichte van de vorst, die vervolgens zijn geldmonopolie opdrong aan de lokale gemeenschappen. Wat volgde, wordt wel het “ koninklijk misbruik” genoemd. De vorsten waren sterk afhankelijk van de geldcreatiemacht en misbruikten deze, met inflatie tot gevolg. Monetaire misère was het resultaat (14e-15e eeuw), wat nog werd versterkt door de zilverschaarste ten gevolge van de Venetiaanse handel met het Oosten. Lokale geldstelsels werden verdrukt, de koninklijke geldstelsels werkten inflatoir en zilvertekorten (en goudaccumulatie) zorgden voor een krappe geldmarkt. Deze oorzaken verklaren het einde van de voorspoed van de 10e-13e eeuw. De meeste gemeenschappen beschikken over natuurlijke hulpbronnen en de capaciteiten, zoals kennis, arbeid en instrumenten om deze aan te wenden. Veel van dit vermogen wordt echter niet gebruikt. Mensen die in potentie inzetbaar zijn, blijven inactief, en veel natuurlijke hulpbronnen – die vaak zelfs gratis zijn – blijven onbenut. Het Europa van de Middeleeuwen (10e–13e eeuw) kende een effectief instrument om beschikbare capaciteiten te activeren: lokale geldstelsels. Lokaal kon er zoveel geld in omloop worden gebracht als dat er mensen waren die ervoor wilden werken en als dat er hulpbronnen waren die konden worden verhandeld. De periode waarin die stelsels gemeengoed waren, wordt gekenmerkt door grote welvaart die onder andere door de kathedralen nog merkbaar onder ons is.166 Op veel plaatsen in de wereld bestaat hernieuwde belangstelling voor lokale geldstelsels. Sinds het succes van de Chiemgauer (introductie 2002) schieten ze in Duitsland als paddestoelen uit de grond. Gelddeskundige Bernard Lietaer noemt het “complementaire geldstelsels”. Ze mobiliseren welvaartspotenties die in het eurosysteem onbenut blijven. Complementaire geldstelsels Bernard Lietaer definieert complementaire geldstelsels: “Zij wordt complementair genoemd omdat zij níet de conventionele nationale munteenheid wil vervangen, maar moet dienen om sociale functies te vervullen waardoor de officiële munteenheid niet was ontworpen.” (Lietaer, Bernard; Het Geld van de Toekomst, Een nieuwe visie op welzijn, werk en een humanere wereld, 2001, Forum, Amsterdam, p. 51). Toepassing van lokaal geld rondom de Nieuwe Nutsvoorziening rekt deze definitie op: naast sociale doelen kunnen met lokaal geld ook duurzaamheidsdoelen worden gediend. Complementaire geldstelsels voegen extra liquiditeit toe aan de economie. Geld wordt zo minder een beperkende factor. Mensen die inactief blijven omdat er geen geld is om ze in te schakelen, kunnen met lokaal geld alsnog aan de slag. Een veelgenoemd voorbeeld is hulpverlening aan elkaar, zoals het doen van boodschappen voor ouderen. Ook bij Nieuwe Nuts doen zich mogelijkheden voor die met lokaal geld kunnen worden beloond. Te denken valt aan extra inzet bij beheer van “Nieuwe Nutsnatuur” (zie hoofdstuk 9) en bij inzameling en sortering van bruikbare reststromen. Figuur 45. Kathedraal van Chartres; een succesvolle investering. Na 800 jaar is deze kathedraal nog steeds een belangrijke motor voor de lokale economie. Pagina 155

Pagina 157

Voor spaarprogramma, online maandbladen en edities zie het Online Touch CMS systeem. Met de mogelijkheid voor een online shop in uw PDF-en.

303 Lees publicatie 100Home


You need flash player to view this online publication