en ecologische betekenis van stadslandbouw vaak meer te maken met de voorkeuren van de boer dan met de stadslandbouw zelf. Boeren kunnen er zeker interessant gebied met parkachtige kwaliteiten van maken, maar dat is als het ware een extra keuze die niet per se verbonden is met lokale productie. Carolyn Steel beschrijft in De hongerige stad (2011) uitgebreid de relatie tussen de stedelijke bevolking en de manieren waarop voedsel wordt geproduceerd en geconsumeerd. Ze bepleit een grotere betrokkenheid van burgers bij hun voedselproductie. Dit zou tot uiting zou moeten komen in andere manieren van consumeren, keuze voor andere producten en andere ruimtelijke inrichting. Helaas komt ook zij nauwelijks tot substantiële perspectieven. Heel veel burgers kunnen waardevolle ervaringen hebben op dit punt zonder dat dit zal leiden tot een significant andere wijze van voedsel produceren of tot grote ecologische winst. Een derde groep van perspectieven heeft te maken met het verzamelen van voedsel. Nederland telt twee miljoen mensen die regelmatig vissen, meer dan twintigduizend mensen zijn lid van de Koninklijke Nederlandse Jagers Vereniging, en er is een onbekend aantal mensen dat bessen, noten, schelpdieren, groenten of paddenstoelen verzamelt. Voor een aantal van deze mensen betreft het een van de weinige momenten waarop ze in de natuur zijn. Vooral het palet aan verzamelaars is breed en divers. Kokkelaars en pierenstekers hebben andere motieven en ervaringen dan verzamelaars van paddenstoelen, bessen of noten. Het initiatief voor smulbossen is in de pers weggehoond, maar was niet zonder betekenis. Wellicht is het de entree voor tweede en derde generaties allochtonen om met hun kinderen de natuur in te gaan. Hoewel de jager-verzamelaars door de natuurbeweging vaak met 220 argusogen worden gevolgd, zijn er − zeker onder vissers en jagers − veel mensen met diepgaande kennis van de natuur en een grote passie voor hun activiteiten in de natuur. Het debat tussen jagers en vissers enerzijds en natuurbeheerders anderzijds wordt nauwelijks gevoerd. Toch biedt het in meerdere opzichten interessante perspectieven. In de eerste plaats omdat het onder ecologen steeds duidelijker wordt dat natuurbeheer vraagt om allerlei grazers en eigenlijk ook om dieren die de grazers weer enigszins in toom houden. Oogsten van grazers uit de natuur is dus zeker aan de orde. Dat geldt nu al voor edelherten in de Oostvaardersplassen, zwijnen op de Veluwe en ganzen in Friesland. Maar het zou ook op veel meer soorten en gebieden betrekking kunnen hebben. Grazers kunnen de biodiversiteit vergroten en de natuurbeleving verrijken. In Nederland zouden natuurgebieden, zolang we geen roofdieren introduceren of toelaten, een interessante bron van dierlijk eiwit kunnen worden. Op Europese schaal is dit nog interessanter. Door het verdwijnen van de begrazing uit grote delen van Middenen Oost-Europa gaat de biodiversiteit daar achteruit. Het extensief beheren en bejagen – of op een andere manier oogsten – van kuddes grote grazers zou een interessant perspectief kunnen zijn. Dit perspectief wringt overigens met het gegeven dat bepaalde groepen in de samenleving juist heel gevoelig zijn geworden voor jacht, visserij en dierenleed in het algemeen. Dit perspectief biedt echter tegelijkertijd een mogelijkheid om uit oude tegenstellingen te komen. Harde bewijzen voor het vermoeden dat contact met de natuur goed is voor kinderen zijn er weinig; harde bewijzen dat het goed is als kinderen in contact komen met voedsel en landbouw als bronnen van hun bestaan al evenmin. Het imago van puurheid en eenvoud is discutabel. Zelfs het eenvoudigste voedsel heeft een 221 Pagina 111

Pagina 113

Heeft u een uitgave, pagegangster of online vaktijdschriften? Gebruik Online Touch: archief digitaal maken.

546 Lees publicatie 216Home


You need flash player to view this online publication