ding van het vuur begon het afscheid van de directe ervaring van eten uit de natuur: met vuur en gekookt eten onderscheidden we ons van dieren. We namen graag afscheid van de rauwe wereld: het vuur is niet voor niets in veel mythen en religies een geschenk van de goden. Met het vuur kwam veel meer voedsel beschikbaar. Substantie die rauw niet of nauwelijks verteerbaar was, werd nu voedzaam. Na het vuur ontstonden er nog tal van andere bewerkingen om voedsel smakelijker of aantrekkelijker te maken of het te bewaren. Vooral dat laatste was voorwaarde voor een nieuwe stap: de ontwikkeling van de akkerbouw. Die had immers slechts zin als het surplus ook bewaard kon worden. Toen voedsel bewaard kon worden, konden mensen perioden van voedselgebrek overleven en gebieden bewonen die anders slechts tijdelijk bewoonbaar waren. Landbouw maakte het mogelijk en noodzakelijk om afstand te nemen tot de natuur: de akkers worden onttrokken aan en beschermd tegen de natuur. Erg populair was landbouw aanvankelijk niet; deze verspreidde zich heel langzaam over Europa. De snelheid was vaak minder dan een kilometer per jaar. Zodra er zich steden ontwikkelden, werd het boerenbestaan door stedelingen zowel geminacht als geïdealiseerd. De boer is, vanuit de optiek van de stedeling, door zijn arbeid in wisselwerking met aarde, planten, dieren, verbonden met de natuur. Al bij de oude Grieken vinden we teksten die verwijzen naar een harmonische idyllische wereld, Arcadia. De natuur van de wildernis sprak de Grieken niet erg aan, maar de natuur van Arcadia was een ideaal van de stedelijke elite: een romantisch ideaal avant la lettre. Deze elite verlangde niet naar het leven van de eenvoudige boer of herder, maar verbleef graag op een landgoed onderhouden door knechten en slaven. Als je de werken van Slicher van Bath (1960), John Berger (1979) of Graham Robb (2008) over de agrarische geschiedenis 208 van Europa in de laatste eeuwen leest, ontstaat er bepaald geen romantisch beeld van een traditioneel gezinsbedrijf. Het leven van de boeren was vaak letterlijk marginaal. Het was een leven van hard werken, afgewisseld met periodes van grote verveling, grote kansen op misoogst en veesterfte. Slicher van Bath laat zien hoe aan de ene kant plagen en ziekten van mensen, dieren en planten hele landstreken ontvolkten, en de bevolking aan de andere kant sterk kon groeien door nieuwe gewassen of nieuwe technieken. Door de introductie van de aardappel kon de bevolking snel groeien naar ongekende niveaus, maar konden er ook hongersnoden optreden op een ongekende schaal, bijvoorbeeld toen er een ziekte in de aardappel kwam. Door nieuwe gewassen en nieuwe technieken werd het gelijk van Malthus als het ware steeds weer vooruitgeschoven. John Berger kijkt weliswaar met weemoed terug op de authenticiteit en autonomie van het boerenleven, maar tegelijk is duidelijk dat het om een wereld gaat waar maar weinigen naar terug zouden willen. De economische strategie van boeren was in zijn ogen noodzakelijkerwijs gericht op overleven en risico’s verkleinen, niet op ontwikkelen en risico’s nemen. Robb beschrijft hoe in grote delen van Frankrijk nog in de negentiende eeuw boeren probeerden de winterperiode door te komen door zoveel mogelijk te slapen. In bed was het nog enigszins warm en je verbruikte al slapend zo min mogelijk voedsel. Vaak was de armoede zo schrijnend dat zuigelingen werden gedood of bij kloosters afgeleverd. Hij beschrijft hoe groepen kinderen in de herfst uit het zuiden van Frankrijk en het noorden van Italië naar Parijs werden gestuurd omdat ze anders de winter niet zouden overleven. Er waren niet zoveel wegen om aan het harde lot van de boer te ontsnappen. Vaak wordt gesteld dat de opkomende industrie 209 Pagina 105

Pagina 107

Interactieve digitale archief, deze folder of gebruiksaanwijzing is levensecht online geplaatst met Online Touch en bied het digitaal bladerbaar uitgeven van ecatalogussen.

546 Lees publicatie 216Home


You need flash player to view this online publication